93, Westlake Village
CA, 6 april, natuurlijke dood
Amerikaans filmacteur, pseudoniem van Joseph Yule jr. Met
een vrijwel ononderbroken filmcarrière van 88 jaar vermoedelijk recordhouder.
Zijn debuut als 6-jarige (onder de naam Mickey McBan) in de korte komedie Not to Be Trusted van regisseur Tom
Buckingham werd door Fox uitgebracht op 24 oktober 1926, de première van zijn
laatste film Night at the Museum 3 (Shawn
Levy) wordt verwacht op 19 december 2014. IMDB vermeldt 338 filmrollen plus 208
credits als zichzelf, veelal op televisie. Na een opvallend optreden onder de
naam Mickey McGuire (tevens de naam van het personage, oorspronkelijk een
stripheld) in zijn eerste lange film Orchids
and Ermine (Alfred Santell, 1927), werd de zoon van revueartiesten de ster
van ruim zeventig naar hem vernoemde korte films, van het lang verloren
gewaande, maar onlangs in Nederland door EYE hervonden Mickey’s Circus (Albert Herman, 1927) tot en met Mickey’s Medicine Man (Jesse Duffy,
1934).
De eerste helft van de reeks was stil, de eerste volledige talkie was
Mickey’s Midnite Follies (Herman, 1929),
nadat het publiek al eerder zijn stem had kunnen horen als het konijn Oswald in
de cartoon
Stage Stunts (Walter
Lantz, 1929). De naam Rooney duikt voor het eerst op in
Mickey’s Sideline (Duffy, 1931), nadat producent Larry Darmour een
proces over de auteursrechten van de serie verloren had: zolang de
hoofdrolspeler dezelfde naam droeg als het personage zou hij de stripauteurs
niet hoeven te betalen, maar die redenering hield geen stand. Zelfs Mickeys
moeder, Nell Yule, had
tijdelijk haar
naam veranderd in McGuire, maar koos later een andere naam uit voor haar zoon,
zodat hij zijn eigen gang kon gaan. De keus viel aanvankelijk op Looney, maar
dat leek weer te veel op Warners
Looney
Tunes. In 1934 sloot Mickey Rooney een contract bij MGM, dat hem zijn
grootste successen zou bezorgen. Na een paar films voor Universal, een
opmerkelijke rol als Puck in de prestigieuze Warner-productie van
A Midsummer Night’s Dream (William
Dieterle en Max Reinhardt, 1935)
en de MGM-producties
Broadway to Hollywood (Willard Mack, 1933),
Manhattan Melodrama (als de jonge Clark Gable; W. S. Van Dyke,
1934),
Reckless (Victor Fleming,
1935),
Ah, Wilderness! (naar Eugene
O’Neill; Clarence Brown, 1935),
Riffraff (J.
Walter Ruben, 1936) en
The Devil Is a
Sissy (met collega-kindersterren Freddie Bartholomew en Jackie Cooper; Van
Dyke, 1936), was Rooney in
A Family
Affair (George B. Seitz, 1937) voor het eerst te zien als Andy Hardy. De
puberzoon van rechter Hardy (Lionel Barrymore) was in de film geschreven als
verluchtiging van een vrij ernstige komedie. Het bleek zo’n succes dat Rooney
de ster zou worden van nog dertien Hardy-films, waarvan
Love Finds Andy Hardy (Seitz, 1938) een doorbraak betekende, door
de koppeling aan Judy Garland, zijn typische tegenspeelster sinds
Thoroughbreds Don’t Cry/Alarm op de renbaan (Alfred
E. Green, 1937).
Ze waren samen te zien in
Life
Begins for Andy Hardy (Seitz, 1941), maar vooral in een reeks musicals van
het type
backstage: jongelui dromen
van een theatercarrière en slagen erin samen een musical of revue van de grond
te krijgen:
Babes in Arms (Oscarnominatie;
Busby Berkeley, 1939),
Strike Up the Band
(Berkeley, 1940),
Babes on Broadway (Berkeley,
1941),
Girl Crazy (Norman Taurog en
Berkeley, 1943) en de Hart-biopic
Words
and Music (Taurog, 1948). Inmiddels had Rooney in 1939 zijn eerste
(speciale
juvenile) Oscar gewonnen
(ex aequo met Deanna Durbin). Het was een direct gevolg van het succes van het
melodrama
Boys Town/Jongensstad (Taurog,
1938), waarvoor tegenspeler Spencer Tracy wel een gewone Oscar won.
Rooney was
al een tijdje ook in min of meer serieus werk te zien:
Captains Courageous/De stormduivels (Fleming, 1937),
Slaveship (Tay Garnett, 1937),
Hoosier Schoolboy (William Nigh, 1937),
Lord Jeff (Sam Wood, 1938),
Stablemates (Wood, 1938), de titelrollen
van
The Adventures of Huckleberry Finn (Richard
Thorpe, 1939) en
Young Tom Edison/Edisons
jeugd (Taurog, 1940), alsmede de
sequel
Men of Boys Town/Mannen van Jongensstad (Taurog,
1941). De roodharige tiener was inmiddels een volwassene geworden die inzetbaar
was in vele soorten films:
A Yank at Eton
(top-billed; Taurog, 1942),
The Human
Comedy/De menselijke comedie (naar William Saroyan, tweede van vier gewone Oscarnominaties;
Brown, 1943),
top-billed tegenover Elizabeth Taylor in
National Velvet (Brown, 1944), in de titelrol van
Killer McCoy (Roy Rowland, 1947), de
musical
Summer Holiday (Rouben
Mamoulian, 1948), als autocoureur in
The
Big Wheel (Edward Ludwig, 1949), de film noir
Quicksand (Irving Pichel, 1950), als rolschaatskampioen in
The Fireball (Garnett, 1950),
als jazzdrummer in
The Strip (Leslie Kardos, 1951),
de western
My Outlaw Brother (Elliott Nugent, 1951), als passagierende matroos
in
All Ashore (Richard Quine, 1953),
tegenover Bob Hope in
Off Limits (George
Marshall, 1953),
A Slight Case of Larceny
(Don Weis. 1953),
Drive a Crooked
Road (Quine, 1954),
The Bridges at
Toko-Ri (Mark Robson, 1954),
The
Atomic Kid (tevens productie; Leslie H. Martinson, 1954),
The Bold and the Brave (Oscarnominatie;
Lewis R. Foster, 1956) en tegenover een muilezel in
Francis in the Haunted House (Charles Lamont, 1956). De rollen en
vaak ook de films werden allengs wel kleiner:
Operation Mad Ball (Quine, 1957),
Baby Face Nelson (top-billed in de titelrol; Don Siegel, 1957),
een
poging tot terugkeer naar de oude succesformule in
Andy Hardy Comes Home (Howard W. Koch, 1958), de gevangenisfilm
The Last Mile (Koch, 1959),
Platinum High School/Trouble at Sixteen (Charles
F. Haas, 1960), een gastrol in
King of
the Roaring 20’s: The Story of Arnold Rothstein (Joseph M. Newman, 1961),
als Mr. Yunioshi in
Breakfast at
Tiffany’s (Blake Edwards, 1961), tegenover een pratende eend in
Everything’s Ducky (Don Taylor, 1961),
Requiem for a Heavyweight (Ralph Nelson,
1962),
It’s a Mad, mad, Mad, Mad World (Stanley
Kramer, 1963),
The Secret
Invasion/Commando des doods (Roger Corman, 1964), de
beach party film
How to Stuff
a Wild Bikini (William Asher, 1965),
Ambush
Bay (Ron Winston, 1966),
L’arcidiavolo
(Ettore Scola, 1966),
Skidoo (Otto
Preminger, 1968),
The Extraordinary
Seaman (John Frankenheimer 1969),
The
Comic (Carl Reiner, 1969), als waanzinnige grimeur in
The Manipulator (Yabo Yablonsky, 1971),
tegenover Michael Caine in
Pulp (Mike Hodges, 1972), als verteller
en gastheer in
That’s Entertainment! (Jack
Haley Jr., 1974) en
That’s Entertainment!
III (Bud Friedgen en Michael J. Sheridan, 1994), alsmede
Hooray for Hollywood (Sheridan, 1975),
Bons baisers de Hong Kong (met les
Charlots; Yvan Chiffre, 1975), als Laban in
Rachel’s
Man (Moshe Mizrahi, 1976),
The Domino
Principle (Kramer, 1977), als vuurtorenwachter in
Pete’s Dragon (Don Chaffey, 1977),
The Magic of Lassie (Chaffey, 1978),
Arabian Adventure (Kevin Connor, 1979),
The Black Stallion (zijn vierde Oscarnominatie; Carroll Ballard,
1979),
The Emperor of Peru (Fernando
Arrabal, 1982),
Erik the Viking (Terry
Jones, 1989),
My Heroes Have Always Been
Cowboys (Stuart Rosenberg, 1991),
Revenge
of the Red Baron (Robert Gordon, 1994),
Babe:
Pig in the City (George Miller, 1998),
Night
at the Museum (Levy, 2006),
The
Muppets (James Bobin, 2011) en
The
Woods (Michael Mandell, 2012). Officieel regisseerde Rooney twee lange
speelfilms: de misdaadfilm
My True Story (1951)
voor Columbia en de komedie
The Private
Lifes of Adam and Eve (samen met Albert Zugsmith, 1960), waarin hij zelf de
duivel speelde. Rooney schreef twee autobiografieën:
An Autobiography (1965) en
Life’s
Too Short (1991). In 1983 kreeg hij een speciale Oscar voor zijn hele
oeuvre. Acht keer getrouwd, onder meer met steractrices Ava Gardner en Martha
Vickers.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten