31 december 2015

Natalie Cole


65, Los Angeles, 31 december, hartfalen na hepatitis C

Amerikaans zangeres en actrice. Dochter van de legendarische zanger Nat ‘King’ Cole. Won tussen 1976 en 2009 in totaal negen keer een Grammy en had een lange reeks hits, waarvan er vier ook de Nederlandse top40 haalden. Grootste hit: This Will Be (1975). Carrière werd gedwarsboomd door drugsverslaving, die haar ook op gevorderde leeftijd alsnog een leverziekte zou hebben gekost.. Speelde zichzelf in de tv-film Livin’ For Love: The Natalie Cole Story (tevens productie; Robert Townsend, 2000). Zong in beeld Ev’ry Time We Say Goodbye in de aan componist Cole Porter gewijde filmbiografie De-Lovely (Irwin Winkler, 2004).

Verder beperkte acteercarrière: top-billed in de tv-film Lily in Winter (Delbert Mann, 1994) en een hoofdrol in de tv-film Freak City (Lynne Littman, 1999), naast kleinere rollen in de tv-films Abducted: A Father’s Love (Chuck Bowman, 1996) en Always Outnumbered (Michael Apted, 1998). Schreef muziek voor de animatiefilm The Easter Egg Adventure (John Michael Williams, 2004). Ook is Cole zingend te horen op de soundtrack van films als Pretty Woman (Garry Marshall, 1990), While You Were Sleeping (Jon Turteltaub, 1995), de animatiefilm Cats Don’t Dance (Mark Dindal, 1997) en Charlie’s Angels: Full Throttle (McG, 2003).

27 december 2015

Haskell Wexler


93, Santa Monica, 27 december, in zijn slaap

Amerikaans cameraman, regisseur en producent. Zeer invloedrijk director of photography, die voor zover de vakbondsreglementen het toestonden ook het liefst zelf de camera bediende. Stijl gekenmerkt door beweeglijkheid in documentaire trant, voorkeur voor politiek geëngageerde onderwerpen. Tweevoudig Oscarwinnaar, voor de zwart-witfotografie van de verfilming van Edward Albees toneelstuk Who’s Afraid of Virginia Woolf? (Mike Nichols, 1966) en voor het beeld van de biografie van de door David Carradine gespeelde folksinger en vakbondsman Woody Guthrie Bound for Glory (Hal Ashby, 1976). Die film bevat het destijds een sensatie veroorzakende allereerste Steadicam-shot, gedraaid door pionier Garrett Brown. Bij het afstappen van de kraan en te voet verder lopen moest Brown niet alleen de zware camera in evenwicht houden, maar ook verhinderen dat hij door de enorme tegenkracht gekatapulteerd zou worden; dat werd tegengegaan door het aanbrengen van ballast. Het lange shot, in een kamp voor arbeidsmigranten in het Amerika van de Grote Depressie, verloopt schijnbaar moeiteloos en vloeiend.

Wexler, die door vrienden Pete werd genoemd, kreeg nog drie Oscarnominaties voor camerawerk: One Flew Over the Cuckoo’s Nest (gedeeld met David Butler; Milos Forman, 1975), de mijnwerkersfilm Matewan (John Sayles, 1987) en Blaze (Ron Shelton, 1989). Als gedecoreerd oorlogsveteraan begon Wexler zijn carrière met een vroege Oscarnominatie (samen met John Barnes) voor de door hen beiden geregisseerde korte documentaire The Living City (1953). Ook was hij operateur van de second unit van speelfilms als Picnic (Joshua Logan, 1955) en Wild River (Elia Kazan, 1960). Ook draaide hij het drugsdrama Stakeout on Dope Street (onder het pseudoniem Mark Jeffrey; Irvin Kershner, 1958), waarin broer Yale Wexler de hoofdrol speelde. Tevens chef-camera van de voor een Oscar genomineerde korte film T for Tumbleweed (Louis Clyde Stoumen, 1958) en experimenteerde hij met het draaien van fictie in een documentaire setting voor het invloedrijke The Savage Eye (Ben Maddows, Sidney Meyers en Joseph Strick, 1960).
Dat procedé werkte Wexler verder uit in zijn eerste lange speelfilm als regisseur én cameraman, Medium Cool (1969), opgenomen tijdens de heftige demonstraties en rellen bij de Democratische Conventie in Chicago. Puur documentair draaide en regisseerde hij de Burgerrechtenfilm The Bus (1965). Verantwoordelijk voor het beeld in onder meer The Hoodlum Priest (Kershner, 1961), Angel Baby (Paul Wendkos, 1961), het voor de regisseur autobiografische migrantenepos America America (Kazan, 1963), The Best Man (Franklin J. Schaffner, 1964), The Loved One (Tony Richardson, 1965), vijfvoudig Oscarwinnaar In the Heat of the Night/De nacht van inspecteur Tibbs (Norman Jewison, 1967),
het modieuze The Thomas Crown Affair (Jewison, 1968), de met een Oscar onderscheiden korte documentaire Interviews with My Lai Veterans (Strick, 1971), Coming Home (met Fonda; Ashby, 1978), de regristratie Richard Pryor: Live on the Sunset Strip (Joe Layton, 1982), Lookin’ to Get Out (Ashby, 1982), de Truffaut-remake The Man Who Loved Women (Blake Edwards. 1983), de making of van het nooit voltooide Uncle Meat (Frank Zappa, 1987), de politiefilm Colors (Dennis Hopper, 1988), Three Fugitives (Francis Veber, 1989), Other People’s Money (Norman Jewison, 1991), The Babe (Arthur Hiller, 1992), The Secret of Roan Inish (Sayles, 1994), het speelfilmdebuut  Canadian Bacon (Michael Moore, 1995),
de documentaire The Sixth Sun: Mayan Uprising in Chiapas (Saul Landau, 1995), Mulholland Falls (Lee Tamahori, 1996), Limbo (Sayles, 1999), de voor een Oscar genomineerde korte documentaire The Man on Lincoln’s Nose (Daniel Raim, 2000), Silver City (Sayles, 2004) en de docu over art director Robert F. Boyle Something’s Gonna Live (Raim, 2010). Ook regisseerde Wexler de documentaires over Jane Fonda in Hanoi Introduction to the Enemy (1974) en Underground (over the Weather Underground; samen met Emile de Antonio en Mary Lampson, 1976), alsmede de speelfilm Latino (tevens scenario, over Nicaragua; 1985), de autobiografische documentaire Who Needs Sleep? (2006) en From Wharf Rats to Lords of the Docks (2007), Medium Cool Revisited (2013) en Four Days in Chicago (over de Occupy-beweging; 2013). Zonder credit droeg Wexler bij aan het beeld van Faces (John Cassavetes, 1968) en Gouden Palmwinnaar The Conversation (Francis Ford Coppola, 1974).




23 december 2015

Rinus Haks


87?, Amsterdam, 23 december, doodsoorzaak onbekend

Nederlands politicus en bestuurder. Oorspronkelijk taxichauffeur, daarna districtsbestuurder van de CPN, onder meer belast met de interne organisatie. Haks ondertekende in 1972 de brief aan Pim Fortuyn waarin deze het aangevraagd lidmaatschap van de communistische partij geweigerd werd. Daarna lid van Provinciale Staten van Noord-Holland (1974-82) en vervolgens in dezelfde provincie gedeputeerde van cultuur, welzijn en personeelszaken (1982-87). Vervulde vele bestuursfuncties in de culturele sector, onder meer als penningmeester van het ‘kleine’ Filmfonds (stichting Fonds voor de Nederlandse Film) dat hij in gezonde tweedracht met voorzitter Jan Blokker van het Productiefonds in 1993 liet fuseren tot Nederlands Filmfonds en als voorzitter van de stichting Nederlandse Filmdagen dat onder zijn leiding transformeerde tot het Nederlands Filmfestival (1990-95), na  het puin te hebben geruimd dat voorganger Wim Verstappen had nagelaten. Ook voorzitter  geweest van het Noord-Nederlands Orkest, het Nederlands Instituut voor de Dans, de Theatercombinatie Bellevue/Nieuwe De la Mar en het Verzetsmuseum, alsmede vicevoorzitter van de Federatie van Kunstenaarsverenigingen, het Zuidelijk Theater Eindhoven en het Noord-Hollands Philharmonisch Orkest.

15 december 2015

Tjitte de Vries


77, Rotterdam, 15 december, doodsoorzaak onbekend

Nederlands journalist, filmonderzoeker en filmverzamelaar. Aanvankelijk (buitenland)verslaggever, onder meer bij het Parool, daarna (film)redacteur van het Vrije Volk. Initiatiefnemer voor de eerste persprijs op Film International, de Vrije Volkprijs voor de beste tijdens het festival vertoonde film zonder Nederlandse complilatdistributie. Het dagblad stelde 5.000 gulden beschikbaar om de winnende titel alsnog uit te kunnen brengen. De eerste winnaar was in 1978 de Filippijnse productie Mababangong bangungot/De geparfumeerde nachtmerrie (Kidlat Tahimik, 1977). Later zou de onderscheiding transformeren tot de KNF-prijs van het International Film Festival Rotterdam (IFFR).

In 1981 stelde de Vries voor het festival een compilaties samen van Hollywood B-films. Ook bracht distributeur Film International in 1981 een vijftal compilaties van rechtenvrije korte films op 16mm van Charlie Chaplin uit, samengesteld door De Vries: Het koninkrijk van de lach, In de slag met het gezag, Koning Acrobaat, Showbusiness en Zonder diploma’s, alle van muziek voorzien door Ena Baga. Dat gold ook voor de andere stillefilmcompilaties van De Vries in 1981: Het dal der wilde paarden (westerns), Laurel and Hardy – Mannenbroeders, Lupino Lane – Drama de luxe, Mack Sennett’s slapstick parade, Mack Sennett’s concurrenten  en Europese en Amerikaanse klassieken. De aanzienlijke privécollectie films van De Vries en zijn partner Ati Mul werd na lange tijd overgedragen aan de Stichting Vrienden van het Filmarchief en kwam uiteindelijk terecht bij EYE. De Vries publiceerde onder meer het boekje Tien Jaar Holland Animation: Rembrandt’s filmende erfgenamen (1983) en het artikel Joop Geesink, poppenfilmproducent (samen met Mul, 1984) dat de hoofdmoot vormde van de eerste (tevens laatste) editie van het kwartaaltijdschrift Animatie. De belangrijkste, internationaal toonaangevende publicaties van De Vries en Mul betreffen echter de Britse fotograaf en filmpionier Arthur Melbourne-Cooper, vooral bekend door zijn toepassing van stop-motiontechnieken. Ze publiceerden Arthur Melbourne-Cooper, Film Pioneer Wronged by History (1994), A Documentation of Sources (2004) en het boek They Thought It Was a Marvel, Arthur Melbourne-Cooper (1874-1961), Pioneer of Puppet Animation (2009). Een nieuw boek is in voorbereiding. Niet te verwarren met de gelijknamige altviolist en de gelijknamige dierkundige, maar de Tjitte de Vries die zijn archief over de Anti Apartheidsbeweging overdroeg aan het Instituut voor Internationale Sociale Geschiedenis (IISG) is wel dezelfde.

06 december 2015

Holly Woodlawn


69, Los Angeles, 6 december, hersentumor en leverkanker

Amerikaans travestie-actrice, in Portorico geboren als Haraldo Santiago Franceschi Rodriguez Danhakl. Zoon van een Portoricaanse moeder en een Duitse militair werd vereeuwigd in het eerste couplet van Lou Reeds Take a Walk on the Wild Side over enkele ‘supersterren’ uit de Warhol Factory: ,,Holly came from Miami F-L-A/Hitch-hiked her way across the USA/Plucked her eyebrows on the way/Shaved her legs and then he was a she.”

Holly verwijst naar het personage van Audrey Hepburn in Breakfast at Tiffany’s (Blake Edwards, 1961), de naam Woodlawn naar een begraafplaats in The Bronx, die ze zag in een aflevering van I Love Lucy. In New York speelde Woodlawn de hoofdrol in twee producties van Andy Warhol, tegenover Joe Dallesandro in Trash (Paul Morrissey, 1970) en met Candy Darling en Jackie Curtis in de feminismesatire Women in Revolt (Morrissey, 1971). Ze was voorts onder meer te zien in de korte film Bad Marien’s Last Year (top-billed; Gene Ayre, 1971), Scarecrow  in a Garden of Cucumbers (top-billed als Eve Harrington én Rhett Butler; Robert J. Kaplan, 1972), het korte, geluidloze Broken Goddess (top-billed; Dallas, 1973) en als loungezangeres in de hardcore-hit Take Off (Arman Weston, 1978).

Later cameo’s en gastrollen in de vampierfilm Night Owl (Jeffrey Arsenault, 1993), Billy’s Hollywood Screen Kiss (Tommy O’Haver, 1998), Twin Falls Idaho (Michael Polish, 1999), Milwaukee, Minnesota (Allan Mindel, 2003), het korte The Ghosts of Los Angeles (Richard Carroll, 2003), East of the Tar Pits (Gary LeGault, 2012) en twee afleveringen van de tv-serie Transparent (Jill Soloway, 2015). Ook in documentaires als Is There Sex after Death? (Alan en Jeanne Abel, 1971), Underground and Emigrants (Rosa von Praunheim, 1976), Tally Brown, New York (Von Praunheim, 1979), Superstar: The Life and Times of Andy Warhol (Chuck Workman, 1990), Resident Alien (over Quentin Crisp; Jonathan Nossiter, 1990), Superstar in a House Dress (over Curtis; Craig Highberger, 2004), Jack Smith and the Destruction of Atlantis (Mary Jordan, 2006), Beautiful Darling (James Rasin, 2010), I Am Divine (Jeffrey Schwarz, 2013)  Autobiografie: A Low  Life in High Heels (1991).

04 december 2015

Robert Loggia


85, Los Angeles, 4 december, ziekte van Alzheimer

Amerikaans acteur, eigenlijk Salvatore Loggia. Speelde talloze bijrollen van personages die een zeker gezag uitstralen, aan beide zijden van de wet. Oscarnominatie als privédetective in de door Joe Eszterhas geschreven thriller Jagged Edge (tegenover Glenn Close; Richard Marquand, 1985), maar ook opvallend als gangster in Lost Highway (David Lynch, 1997) en als speelgoedfabrikant die op Chopsticks danst met Tom Hanks in Big (Penny Marshall, 1988).

Geboren op Staten Island als zoon van twee eerstegeneratie-immigranten, groeide op in Little Italy, met Italiaans als eerste taal. Studeerde journalistiek en bij de Actors Studio. Aanvankelijk vooral op televisie en Broadway. Officieus filmdebuut tegenover Paul Newman in de boksfilm Somebody Up There Likes Me (Robert Wise, 1956), officieel in het vakbondsmelodrama The Garment Jungle (Vincent Sherman, 1957). Onder meer als politieman in Cop Hater (top-billed; Steve Berke, 1957), raketgeleerde in The Lost Missile (top-billed; Lester Wm. Berke, 1958), tegenover Robert Taylor in de western Cattle King (Tay Garnett, 1963), als Josef in de bijbelfilm The Greatest Story Ever Told (tegenover Dorothy McGuire als de Maagd Maria; George Stevens, 1965), de Tsjechow-verfilming The Three Sisters (Paul Bogart, 1966), Che! (Richard Fleischer, 1969), het Italiaanse Porgi l’altra guancia/Two Missonaries/De vier vuisten voor het geloof (tegenover Terence Hill en Bud Spencer; Franco Rossi, 1974), de in Europa in de bioscoop uitgebrachte tv-film Raid on Entebbe (Irvin Kershner, 1976), Speedtrap (Earl Bellamy, 1977), het melodrama First Love (Joan Darling, 1977), als gangster in Revenge of the Pink Panther (Blake Edwards, 1978),


The Ninth Configuration (William Peter Blatty, 1980), Piedone d’Egitto/Flatfoot on the Nile (tegenover Spencer; Steno, 1980), S.O.B. (Edwards, 1981), als de Egyptische president Anwar Sadat in de tv-film A Woman Called Golda (tegenover Ingrid Bergman; Alan Gibson, 1982), als dronken lor in An Office rand a Gentleman (Taylor Hackford, 1982), Trail of the Pink Panther (Edwards, 1982), Scarface (Brian De Palma, 1983),


Psycho II (Richard Franklin, 1983), Curse of the Pink Panther (Edwards, 1983), de voor een Oscar genomineerde korte film Overnight Sensation (tegenover Louise Fletcher; Jon Bloom, 1984), Prizzi’s Honor (John Huston, 1985), Armed and Dangerous (Mark L. Lester, 1986), als priester in That’s Life! (Edwards, 1986), tegenover Sylvester Stallone in Over the Top (Menahem Golan, 1987), Hot Pursuit (Steven Lisberger, 1987), de tv-film Conspiracy: The Trial of the Chicago 8 (Jeremy Paul Kagan, 1987), als politieman in The Believers (John Schlesinger, 1987), Gaby: A True Story (Luis Mandoki, 1987), de tv-remake van La Ciociara/Two Women/Running Away (tegenover Sophia Loren; Dino Risi, 1989),


Relentless (William Lustig, 1989), Triumph of the Spirit (als de vader van Willem Dafoe; Robert M. Young, 1989), Opportunity Knocks (Donald Petrie, 1990), de titelrol in de tv-serie Mancuso, FBI (1989-90), Neil Simons The Marrying Man/Too Hot to Handle (Jerry Rees, 1991), als coach in Necessary Roughness (Stan Dragoti, 1991), de vampierensatire Innocent Blood (John Landis, 1992), als senator in de miniserie Wild Palms (1993), de tv-film Lifepod (Ron Silver, 1993), de dameswestern Bad Girls (Jonathan Kaplan, 1994), als hoofdredacteur in I Love Trouble (Charles Shyer, 1994), als generaal in Independence Day (Roland Emmerich, 1996), Smilla’s Sense of Snow (Bille August, 1997), The Proposition (top-billed; Lesli Linka Glatter, 1998), tegenover Eddie Murphy in Holy Man (Stephen Herek, 1998), de tv-film Hard Time (Burt Reynolds, 1998), Return to Me (Bonnie Hunt, 2000), als Feech la Manna in vier afleveringen van The Sopranos (2004), Funny Money (Leslie Greif, 2006), Rain (Craig DiBona, 2006), Shrink (Jonas Pate, 2009). The Life Zone (top-billed; Rod Weber, 2011), Apostle Peter and the Last Supper (top-billed als Petrus; Gabriel Sabloff, 2012),

Tim and Eric’s Billion Dollar Movie (Tim Heidecker en Eric Wareheim, 2012), Real Gangsters (Frank D’Angelo, 2013), The Big Fat Stone (D’Angelo, 2014) en No Deposit (D’Angelo, 2015).