82, North Falmouth MA,
18 mei, kanker
Amerikaans cameraman. In de jaren 70 en 80 invloedrijk
Director of Photography, beroemd om zijn clair
obscur. Maakte soms zo radicaal donkere opnamen dat collega Conrad Hall de
naam Prince of Darkness voor hem
bedacht. Zoon van een grimeur voor Warner Bros. in Brooklyn, was als kind al
zeer geïnteresseerd in film. Wilde eerst acteur worden, daarna belichter, werd
fotograaf in de luchtmacht tijdens de Koreaanse oorlog en draaide later
commercials en documentaires. Eerste speelfilm als DoP was End of the Road (Aram Avakian, 1970).
Hoewel zijn films de ene Oscar
na de andere wonnen, kreeg Willis lang geen enkele nominatie. Dat werd mede
verklaard door zijn radicalisme en luidkeels beleden afkeer van Hollywood.
Uiteindelijk werd hij genomineerd voor de zwart-witfotografie van de
quasi-documentaire
Zelig (Woody
Allen, 1983) en het laatste deel van de trilogie
The Godfather Part III (Francis Ford Coppola, 1990), na te zijn
gepasseerd voor zijn baanbrekende werk in Coppola’s eerste twee delen van
The Godfather-cyclus (1972 en 1974).
Zijn eerste Oscar kreeg hij in 2009, als goedmakertje, voor een imposant oeuvre
(“wegens onovertroffen beheersing van licht, schaduw, kleur en beweging”). Alle
films die Willis draaide, vooral tijdens de hoogtij van het nieuwe Hollywood
(1970-80), zijn op zijn minst visueel interessant en hij verbaasde zich erover
dat sommige regisseurs niet in beelden dachten, maar alleen in scenario’s.
Behalve de eerder genoemde films was Willis
verantwoordelijk voor het beeld van
The
Landlord (Hal Ashby, 1970),
Loving (Irvin
Kershner, 1970),
The People Next Door (David
Greene, 1970),
Klute (Alan J. Pakula,
1971),
Little Murders (Alan Arkin,
1971),
Bad Company (Robert Benton,
1972),
Up the Sandbox (Kershner,
1972),
The Paper Chase (James
Bridges, 1973),
The Parallax View (Pakula,
1974),
The Drowning Pool (Stuart
Rosenberg, 1975),
All the President’s Men (Pakula, 1976),
Annie Hall (Allen, 1977),
September
30, 1955 (Bridges, 1977),
Interiors (Allen,
1978),
Comes a Horseman (Pakula,
1978),
Manhattan (zwart-wit; Allen,
1979),
Stardust Memories (Allen,
1980),
Pennies from Heaven (Herbert
Ross, 1981),
A Midsummer Night’s Sex
Comedy (Allen, 1982),
Broadway Danny
Rose (Allen, 1984),
The Purple Rose
of Cairo (gedeeltelijk zwart-wit; Allen, 1985),
Perfect (Bridges, 1985),
The
Money Pit (Richard Benjamin, 1986),
The
Pick-Up Artist (James Toback, 1987),
Bright
Lights, Big City (Bridges, 1988),
Presumed
Innocent (Pakula, 1990),
Malice (Harold
Becker, 1993) en
The Devil’s Own (Pakula,
1997). Willis regisseerde één enkele film, de lesbische thriller
Windows (1980), die hij zelf achteraf
“een vergissing” noemde.
Hij was niet de enige: de film kreeg vijf nominaties
voor een Golden Raspberry (waaronder slechtste regie) en werd beschuldigd van
een homofobe strekking. Willis komt aan het woord in documentaires als
Visions of Light (Arnold Glassman, Todd
McCarthy en Stuart Samuels, 1992),
Easy
Riders, Raging Bulls: How the Sex, Drugs and Rock ‘n’ Roll Generation Saved
Hollywood (naar het gelijknamige boek van Peter Biskind; Kenneth Bowser,
2003),
Cinematographer Style (Jon
Fauer, 2006) en
Woody Allen, A
Documentary (Robert B. Weide, 2012).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten