96,
Carmel CA, 15 december, natuurlijke dood
In Japan als Joan De Havilland geboren,
oorspronkelijk Engels steractrice, vanaf 1943 Amerikaanse. Jongere zuster van actrice
Olivia De Havilland, met wie ze een levenslange rivaliteit koesterde. Hun
moeder, Lilian Fontaine, wilde ook al actrice worden, hetgeen pas lukte na en
door het succes van haar dochters. Olivia won twee Oscars, Joan slechts een ,
maar wel eerder: als de echtgenote die Cary Grant van moordplannen verdenkt in Suspicion/Argwaan (Alfred Hitchcock,
1941), na eerder te zijn genomineerd voor een vergelijkbare rol in Rebecca (Hitchcocks eerste Amerikaanse
succes, 1940). Haar derde nominatie was voor de hoofdrol in The Constant Nymph/Ongeweten liefde (Edmund
Goulding, 1943) en Fontaines favoriete eigen film.
Had vóór haar eerste sterrol in
Rebecca een bescheidener aandeel in het theater en in verschillende
films. Debuut onder de naam Joan Burfield in de MGM-komedie
No More Ladies (tegenover Joan Crawford;
Edward H. Griffith en George Cukor, 1935). Prominent in de B-films
A Million to One (Lynn Shores, 1937),
The Man Who Found Himself/De man die
zichzelf vond (Lew Landers, 1937),
You
Can’t Beat Love (Christy Cabanne, 1937), en
Music for Madame (John G. Blystone, 1937). Tegenover Fred Astaire
in
A Damsel in Distress/Het meisje in de
taxi (George Stevens, 1937), daarna eerste top-billing voor RKO in
Maid’s Night Out (Ben Holmes, 1938),
gevolgd door
Blond Cheat (top-billed;
Jospeh Santley, 1938),
Sky Giant/Reuzen
der lucht (Landers, 1938),
The Duke
of West Point (Alfred E. Green, 1938), tegenover Grant in de verfilming van
Rudyard Kiplings
Gunga Din (Stevens,
1939), de Sam Houston-biografie
Man of
Conquest (George Nichols Jr., 1939) en in het sterrenensemble van
The Women (Cukor, 1939). Vanaf de beide
Hitchcock-films nam het aantal films af tot een zorgvuldig geselecteerde titel
per jaar en legde Fontaine zich toe op rollen van delicate vrouwen in grote
problemen. Onder meer in
This Above
All/Mensen op de tweesprong (tegenover Tyrone Power; Anatole Litvak, 1942),
de titelrol van
Jane Eyre (tegenover
Orson Welles; Robert Stevenson, 1943),
Frenchman’s
Creek (top-billed; Mitchell Leisen, 1944),
The Affairs of Susan (top-billed; William A. Seiter, 1945),
From This Day Forward (top-billed; John
Berry, 1946),
Ivy (top-billed; Sam
Wood, 1947) en de klassieker
Letter from
an Unknown Woman (top-billed; Max Ophüls, 1948).
Vervolgens tegenover Bing
Crosby in
The Emperor Waltz (Billy
Wilder, 1948), top-billed tegenover James Stewart in
You Gotta Stay Happy (H.C. Potter, 1948), top-billed tegenover Burt
Lancaster in
Kiss the Blood Off My Hands (Norman
Foster, 1948),
September Affair (top-billed;
William Dieterle, 1950),
Born to Be Bad (top-billed; Nicholas
Ray, 1950),
Darling, how Could You! (top-billed;
Leisen, 1951), als alcoholiste in
Something
to Live For (top-billed; Stevens, 1952), tegenover Robert en Elizabeth
Taylor in
Ivanhoe (Richard Thorpe,
1952), top-billed in vier rollen in
Decameron
Nights (Hugo Fregonese, 1953), top-billed in
Flight to Tangier (Charles Marquis Warren, 1953),
The Bigamist (top-billed; Ida Lupino,
1953),
Casanova’s Big Night (tegenover
Bob Hope; Norman Z. McLeod, 1954), tegenover Mario Lanza in
Serenade (Anthony Mann, 1956),
(naar F. Scott Fitzgerald; Henry King, 1962) en
de Hammer-productie
(top-billed;
Cyril Frankel, 1966). Gescheiden van onder meer acteur Brian Aherene, de latere
-producent William Dozier en scenarist-producent
Collier Young.