88,
Madrid, 8 april, hartstilstand
Spaans actrice en zangeres, pseudoniem van Maria Antonia Alejandra Vincenta Isadoras Elpidia Abad Fernández. Oogverblindende ster van achtereenvolgens Spaanse kostuumfilms, Mexicaanse melodrama’s, Hollywoodwesterns en Spaanse operettefilms. Over die laatste periode, vanaf de superhit El último cuplé (Juan de Orduña, 1957), schreef criticus Diego Galán (in Spanish Cinema 1896-1983): ‘’De cuplés of revueliedjes die ze zong gingen over ondeugende liefdesgeschiedenissen met ingenieuze dubbelzinnigheden, die geen moderne liedjesschrijver evenaren kon. Het bezorgde Montiel een soort exhibitionisme, een gulle en briljante erotiek, die van haar de eerste vrouw in de Spaanse cinema maakte met een seksuele potentie, die altijd bestraft werd. (…) Ze was geen goed actrice, en geen betere zangeres, maar wekte de belangstelling van verschillende soorten publiek, met haar nieuwe, erotische toets.’’
Boerendochter uit La Mancha werd winnares van een schoonheidswedstrijd en een filmcontract bij de toonaangevende studio Cifesa. Debuteerde onder de naam María Alexandra in een kleine rol in Te quiero para mi (Ladislao Vajda, 1944), gevolgd door een eerste sterrol onder de naam Montiel in Empezó en boda (Rafaello Matarazzo, 1944) en onder meer Don Quijote de la Mancha (Rafael Gil, 1947) en als een Moorse prinses (tegenover Fernando Rey als Filips de Schone) in de internationale hit Locura de amor/Love Crazy (De Orduña, 1948).
In 1950 vertrekt ze naar Mexico en debuteert daar in Furia roja (Steve Sekely en Víctor Urruchúa, 1951), vervolgens films tegenover Pedro Infante als Necesito dinero (Miguel Zacarías, 1952), Ahí viene Martín Corona (Zacarías, 1952), El enamorado (Zacarías, 1952) en Piel canela (Juan José Ortega, 1953). Daarna als Sarita Montiel in enkele Hollywoodfilms: tegenover Gary Cooper in Vera Cruz (Robert Aldrich, 1954), als squaw tegenover Charles Bronson in Run of the Arrow (Samuel Fuller, 1957) en tegenover Mario Lanza in Serenade (1956), geregisseerd door de 22 jaar oudere Anthony Mann, met wie ze kort getrouwd zou zijn (1957-61).
In haar autobiografische boeken zou Montiel naast nog drie echtgenoten onder meer James Dean (tijdens de opnamen van Giant, 1956), schrijver Ernest Hemingway, acteur Maurice Ronet en regisseur Mario Camus als voormalige minnaars aanwijzen. Na haar terugkeer naar Spanje werd El último cuplé de grootste hit van eigen bodem tot dan toe. Het leidde tot een reeks vervolgfilms, met en zonder Montiel. Haar bekendste muziekfilms waren La violetera (Luis César Amadori, 1958), Pecado de amor/Zondige liefde (Amadori, 1961), La bella Lola (Alfonso Balcázar, 1962), Samba (Gil, 1965), La dama de Beirut (Vajda, 1965), Tuset Street (Jorge Grau en Luis Marquina, 1968), Esa mujer (Camus, 1969)
en Varietés (Juan Antonio Bardem, 1971), naast drama’s als Carmen la de Ronda (Tulio Demicheli, 1959), Mi último tango (Amadori, 1960), La reina del Chantecler (Gil, 1962) en Noches de Casablanca/Casablanca, nid d’espions (Henri Decoin, 1963). Laatste rol, als zichzelf, in de komedie Abrázame (Oscar Parra de Carizosa, 2011). De iconische waarde van Montiel op het Iberisch schiereiland valt moeilijk te overschatten, mede dankzij haar latere, zeer populaire televisieshows. Ook een idool van regisseur Pedro Almodóvar, die twee van haar liedjes gebruikte in La mala educación (2004). Bijnaam: Saritisima, vaak afgebeeld met een dikke Cubaanse sigaar in de mond.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten