31 januari 2014

Miklós Jancsó


92, Budapest, 31 januari, na een lange ziekte

Hongaars regisseur. Torende in de jaren 70 en 80 uit boven de rest van de toch al internationaal succesvolle Hongaarse cinema, vooral dankzij zorgvuldig gechoreografeerde historische allegorieën, waarin cameraman János Kende cirkelde rond ook zelf draaiende grote groepen figuranten. Ander stijlkenmerk waren Jancsó’s extreem lange, ononderbroken shots. Won de regieprijs in Cannes voor Még kér a nép/Rode psalm (1972) en was daar met nog vier films in competitie.
Kreeg in 1990 in Venetië een speciale Gouden Leeuw voor zijn hele oeuvre. Werd in Nederland vooral gepropageerd door festival en distributeur Film International, mede dankzij een hechte vriendschap met Huub Bals. Op den duur werden Jancsó’s marxistische beeldorgieën als repetitief waargenomen en verloor hij zijn internationale reputatie, ook door groeiende ergernis aan duizeligheid en maagdenoffers. In het postcommunistische Hongarije bleef hij echter populair door een reeks van vijf satirische films rond de hoofdpersonen Kapa (Zoltán Mucsi) en Pepe (Péter Scherer), die begon met Nekem lámpást adott kezembe az Úr, Pesten/God’s Lantern in Budapest (1999), net als zijn eerdere films geschreven door Gyula Hernádi. Na een studie rechten in Cluj (Roemenië), etnografisch onderzoek in Transsylvanië en de filmschool in Budapest (eindexamen 1950), maakte Jancsó een reeks korte films en documentaires, voordat hij in 1958 onopvallend debuteerde met A harangok Rómába mentek/The Bells Have Gone to Rome. Hij trok internationaal de aandacht met de vertoning in Cannes van zijn vijfde film, Szegénylegények/The Round-Up (1966), waarin alle stilistische en thematische eigenaardigheden voor het eerst voorzichtig bij elkaar kwamen. Daarna maakte Jancsó onder meer Csillagosok, katonák/De Roden en de Witten (1967), Fényes szelek/The Confrontation (1969), Sirokkó (1969), zijn Italiaanse debuut La pacifista (met Monica Vitti; 1970), Égi bárány/Agnus Dei (1971), Szerelmem, Elektra/Electra, My Love (1974), Vizi privati, pubbliche virtù (1976),
het tweeluik Magyar Rapszódia/Hongaarse Rapsodie en Allegro Barbaro (beide 1979), A zsarnok szíve, avagy Boccaccio Magyararországon/Het hart van de tiran (1981), de door de VPRO uitgezonden tv-serie Faustus doktor boldogságos pokoljárása/Doctor Faustus (1982) en L’aube (1986), Na de dood van Bals in 1987 en de val van de Muur in 1989 verdween Jancsó in Nederland geheel uit beeld, net als op de internationale festivals. Zijn laatste film was Oda az igazság/So Much for Justice (2002), gevolgd door een bijdrage aan de omnibusfilm Magyarország 2011 (2012). Jurylid in Cannes (1967). Getrouwd met editor Zsusza Csákány, gescheiden van regisseur Márta Mészáros. Van zijn kinderen werd Nyika Jancsó (1952) cameraman, Katalin Jancsó (1955) kostuumontwerpster, pleegzoon Zoltán Jancsó stillfotograaf en acteur en Dávid Jancsó (1982) editor.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten