31 juli 2012

Gore Vidal

86, Hollywood Hills, 31 juli, complicaties van longontsteking

 

Amerikaans (scenario)schrijver, politicus, cultfiguur en gelegenheidsacteur, voluit Eugene Luther Gore Vidal. Kleinzoon van de Democratische senator voor Oklahoma T. P. Gore en volle neef van voormalig vice-president Al Gore, nauw gelieerd aan de Kennedy-familie, ambieerde zelf ook een politieke loopbaan, maar zijn poging om in 1960 Democratisch afgevaardigde te worden voor New York mislukte evenzeer als de kandidatuur voor gouverneur van Californië in 1982. Misschien was zijn decadent-progressieve universum ook wel iets te wild voor Amerikaanse begrippen. Dat komt wellicht het best tot zijn recht in de op een van zijn romans gebaseerde cultfilms, Myra Breckinridge (Michael Sarne, 1970) met Raquel Welch als transseksueel en Mae West als excentrieke Hollywood-scout.

Zoals meerdere op zijn stukken of romans gebaseerde films, schreef Vidal niet zelf het scenario. The Left Handed Gun (Arthur Penn, 1958) was een bewerking van zijn televisiefilm The Death of Billy the Kid (Robert Mulligan, 1955), de Jerry Lewis-film Visit to a Small Planet (Norman Taurog, 1960) gebaseerd op het gelijknamige toneelstuk. Wel bewerkte Vidal zelf zijn stuk over een verkiezingscampagne tot scenario voor The Best Man (Franklin J, Schaffner, 1964). Ook bewerkte hij Paddy Chayefsky’s tv-film tot The Catered Affair (Richard Brooks, 1956), een boek over de Dreyfus-affaire tot I Accuse! (José Ferrer, 1958), een roman van Daphne Du Maurier tot The Scapegoat (Robert Hamer, 1959), leverde hij officieuze bijdragen aan Ben Hur (William Wyler, 1959), bewerkte Tennessee Williams’  stukken Suddenly Last Summer (Joseph L. Mankiewicz, 1959) en Last of the Mobile Hot Shots (Sidney Lumet, 1970), schreef samen met Francis Ford Coppola Is Paris Burning?/Paris brûle-t-il? (René Clément, 1966) en solo het originele scenario voor de soft-porno-extravaganza Caligola/Caligula (Tinto Brass, 1979).

Zijn laatste geproduceerde scenariobewerking, samen met de regisseur en Tonino Guerra, was Dimenticare Palermo (Francesco Rosi, 1990). Als acteur was Vidal onder meer te zien in Ritual in Transfigured Time (Maya Deren, 1946), Roma (Federico Fellini, 1972), Bob Roberts (Tim Robbins, 1992), With Honors (Alek Keshishian, 1994), Shadow Conspiracy (George P. Cosmatos, 1997), Gattaca (Andrew Niccol, 1997) en Shrink (Joseph Pate, 2009). Hij werd als personage vertolkt door Michael Panes in Infamous (Douglas McGrath, 2006) William Cuddy in Amelia (Mira Nair, 2009), Als sprekend hoofd te zien in documentaires als The Celluloid Closet (Rob Epstein en Jeffrey Friedman, 1995), Inside Deep Throat (Fenton Bailey en Randy Barbato, 2005), Why We Fight (Eugene Jarecki, 2005) en Garbo (Christopher Bird en Kevin Brownlow, 2005). Over Vidal zijn vele documentaires gemaakt, zoals Gore Vidal: The Man Who Said No (Gary Conklin, 1984), Gore Vidal’s Gore Vidal (1995), Gore Vidal’s American Presidency (Richard Curson Smith, 1996), Gore Vidal: My Life (Gero von Boehm, 2002) en het nog uit te brengen Gore Vidal’s America (Nicholas D. Wrathall, 2010).

29 juli 2012

Chris. Marker

91, Parijs, 29 juli, natuurlijke dood

 

Frans filmmaker, essayist en activist, pseudoniem van Christian Hypolyte François Georges Bouche-Villeneuve.  Van invloedrijk documentair essayist Marker bestaan alleen zeer oude foto’s. Hij schuwde de publiciteit, gaf bijna nooit interviews en liet zich in catalogi en dergelijke doorgaans representeren door een avatar van een grijnzende kat. Minstens twee van zijn talloze films zijn klassiekers: de middellange geheel uit foto’s opgebouwde science-fictionfilm La jetée (1962) leidde tot een grootscheepse Engelstalige remake van Terry Gilliam (Twelve Monkeys, 1995) en zijn impressionistische voorspelling van een globaliserende wereld Sans soleil (1982) fascineert nog steeds studenten die voor het eerst het slimme universum van Marker met zijn dubbele bodems en verwijzingen betreden.

Marker was journalist en beginnend schrijver toen hij in 1952 met bescheiden middelen een 16mm-documentaire maakte over de Olympische Spelen in Helsinki, Olympia 52. Hij raakte gefascineerd door de technische mogelijkheden van de lichte, draagbare camera’s en werd co-regisseur van Alain Resnais en commentaarschrijver bij de korte documentaire Les statues meurent aussi (1953).

Daarna assisteerde hij bij de regie van de klassieke Holocaust-documentaire Nuit et brouillard (Resnais, 1955). Al snel verwierf Marker een positie als linksbuiten van de ‘nouvelle vague’, dankzij korte films als Dimanche à Pékin (1956), Lettre de Sibérie (1957), Description d’un combat (1960) en Cuba si! (1962). Daarna volgden Le joli mai (met Pierre Lhomme; 1962) over de akkoorden van Evian, Le mystère Koumiko (1965) en Si j’avais quatre dromadaires (1966).

Meegesleept in de revolutionaire geest van de tijd richtte Marker de Société pour le Lancement des Oeuvres Nouvelles (SLON) op, een collectief dat politieke doelgroepenfilms en revolutionaire pamfletten moest gaan produceren. Het eerste resultaat was de omnibusfilm Loin du Vietnam (Resnais, William Klein, Joris Ivens, Agnès Varda, Claude Lelouch en Jean-Luc Godard, 1967). In de jaren zeventig was de eigen productie van Marker beperkt en in feite betekende de vier uur durende terugblik op de SLON-periode Le fond de l’air est rouge (1977) een soort van comeback.

Wel assisteerde hij bij de regie van de op het werk van Arthur London gebaseerde anticommunistische speelfilm L’aveu (Costa-Gavras, 1970) en draaide hij onder meer in Cuba en Brazilië. Tot zijn latere films behoren een eigenzinnig portret van regisseur Akira Kurosawa tijdens de opnamen van Ran, getiteld A.K. (1984), 2084 (1984), de tv-serie L’héritage de la chouette (1989), An Owl Is an Owl Is an Owl (1990), Le tombeau d’Alexandre (1993), Casque bleu (1995), Level Five (1996), Une journée de Andrei Arsenevitch (over Tarkovski; 1999), Le souvenir d’un avenir (2001) en Chats perchés (2004). Nog steeds pionier als het gaat om gebruikmaking van nieuwe media en vormen, construeerde Marker de cd-rom Immemory (1998) en distribueerde hij zijn laatste ultrakorte film Leila Attacks (2007) exclusief via internet.

In verschillende creatieve ‘vermommingen’ kwam Marker aan het woord in bij voorbeeld Tokyo Ga (Wim Wenders, 1985) en Agnès de ci de Varda (Varda, 2011). Marker schreef commentaar of dialogen voor films als L’Amérique insolite (François Reichenbach, 1960), A Valparaiso (Ivens, 1965) en Rotterdam-Europoort (Ivens, 1966). Hij produceerde het drieluik Batalla de Chile (Patricio Guzmán, 1977-80). Als meester van de creatieve montage sneed Marker al zijn eigen films. Het omnibusproject Ten Minutes Older: The Cello (Godard, Bernardo Bertolucci, Claire Denis, Mike Figgis, Jiri Menzel, Michael Radford, Volker Schlöndorff en István Szabó, 2002) werd aan Marker opgedragen. Hij overleed op zijn 91ste verjaardag.

27 juli 2012

R. G. Armstrong

95, Studio City CA, 27 juli, natuurlijke dood

 

Amerikaans acteur, voluit Robert Golden Armstrong (roepnaam: Bob). Geboren in Alabama, opgegroeid in North Carolina, student van de Actors Studio in New York. Viel het eerst op in de rol van Big Daddy in de originele Broadway-opvoering van Tennessee Williams’  Cat on a Hot Tin Roof (1955). Filmdebuut in Garden of Eden (Max Nosseck, 1954). Daarna talloze, vooral kleinere rollen, regelmatig als sheriff , officier of grootgrondbezitter. Onder meer in From Hell to Texas (Henry Hathaway, 1958), No Name on the Bullet (Jack Arnold, 1959), The Fugitive Kind (Sidney Lumet, 1959), Ride the High Country (Sam Peckinpah, 1962), He Rides Tall (R. G. Springsteen, 1964), Major Dundee (Peckinpah, 1965), El Dorado (Howard Hawks, 1966), 80 Steps to Jonah (Gerd Oswald, 1969), The Ballad of Cable Hogue (Peckinpah, 1970), The Great White Hope (Martin Ritt, 1970), J. W. Coop (Cliff Robertson, 1971), The Great Northfield Minnesota Raid (Philip Kaufman, 1972), Pat Garrett & Billy the Kid (Peckinpah, 1973), White Lightning (Joseph Sargent, 1973), Il mio nome è Nessuno/My Name Is Nobody (Tonino Valerii, 1973), Boss Nigger (Arnold, 1975), Race with the Devil (Jack Starrett, 1975), White Line Fever (Jonathan Kaplan, 1975), Stay Hungry (Bob Rafelson, 1976),

Mr. Billion (Kaplan, 1977), The Car (Elliot Silverstein, 1977), The Pack (Robert Clouse, 1977), Heaven Can Wait (Warren Beatty en Buck Henry, 1978), Good Luck, Miss Wyckoff (Marvin J. Chomsky, 1979), Fast Charlie…The Moonbeam Rider (Steve Carver, 1979), Steel (Carver, 1979), Where the Buffalo Roam (Art Linson, 1980), Evilspeak (Eric Weston, 1981), Raggedy Man (Jack Fisk, 1981), The Pursuit of D. B. Cooper (Roger Spottiswoode, 1981), Reds (Beatty, 1981), The Beast Within (Philippe Mora, 1981), Hammett (Wim Wenders, 1982), Lone Wolf McQuade (Carver, 1983), Children of the Corn(Fritz Kiersch, 1984), The Best of Times (Spottiswoode, 1986), Predator (John McTiernan, 1987), Bulletproof (Carver, 1988), Ghetto Blaster (top-billed; Alan Stewart, 1989), Dick Tracy (Beatty, 1990), Warlock: The Armageddon (Anthony Hickox, 1993), Purgatory (Uli Edel, 1999) en The Waking (top-billed; Tim Card, 2001).

Tony Martin

98, Los Angeles, 27 juli, natuurlijke dood

 

Amerikaans zanger en filmacteur, pseudoniem van Alvin Morris, soms optredend als Anthony Martin. Vroege popzanger, die zijn eerste hit scoorde in 1938 en in vele films optrad. Twee van de door hem in een film gezongen liedjes kregen een Oscarnominatie: It’s a Blue World (Chet Forrest/Bob Wright) uit Music in My Heart (Joseph Santley, 1940) en For Every Man There’s a Woman (Harold Arlen/Leo Robin) uit Casbah (John Berry, 1948).

Officieus debuut als matroos in de Astaire-Rogers-musical Follow the Fleet/Leve de Jantjes (Mark Sandrich, 1936), eerste sprekende rol in Back to Nature (James Tinling, 1936). Voorts onder meer onder contract bij 20th Century-Fox in Sing, Baby, Sing (Sidney Lanfield, 1936), Pigskin Parade (David Butler, 1936), Banjo on My Knee (John Cromwell, 1936), Sing and Be Happy (top-billed; Tinling, 1937), You Can’t Have Everything/Je kunt niet alles hebben (Norman Taurog, 1937), tegenover The Ritz Brothers in Life Begins in College (William A. Seiter, 1937) en Kentucky Moonshine (Butler, 1938), in Ali Baba Goes to Town/Ali Baba gaat op stap (Butler, 1937), Sally, Irene and Mary (Seiter, 1938), Thanks for Everything (Seiter, 1938) en Winner Take All (top-billed; Otto Brower, 1939). Daarna voor MGM in Ziegfeld Girl (Robert Z. Leonard en Busby Berkeley, 1941), The Big Store/Paniek in het warenhuis (met the Marx Brothers; Charles Reisner, 1941) en Till the Clouds Roll By (Richard Whorf, 1946). Tot Martins latere films behoren Two Tickets to Broadway (top-billed; James V. Kern, 1951), Here Come the Girls (Claude Binyon, 1953), het Esther Williams-vehikel Easy to Love (Charles Walters, 1953),

Deep in My Heart (Stanley Donen, 1954), Hit the Deck (Roy Rowland, 1955), Quincannon, Frontier Scout (top-billed; Lesley Selander, 1956), Let’s Be Happy (Henry Levin, 1957) en een cameo in Dear Mr.Wonderful (Peter Lilienthal, 1982). Gescheiden van zijn vaste tegenspeelster in de Fox-periode Alice Faye, weduwnaar van danseres en actrice Cyd Charisse.

23 juli 2012

Frank Pierson

87, Los Angeles, 23 juli, natuurlijke dood

 

Amerikaans scenarioschrijver, regisseur en producent. Won een Oscar voor het scenario van Dog Day Afternoon (Sidney Lumet, 1975), na eerder twee keer te zijn genomineerd voor scenariobewerkingen, voor de western Cat Ballou (Elliot Silverstein, 1965) en de hit met Paul Newman Cool Hand Luke (Stuart Rosenberg, 1967). Uit die laatste film stamt ook Piersons meest geciteerde dialoogzin, uitgesproken door gevangenisbewaker Strother Martin: ‘What we’ve got here…is a failure to communicate.’

Pierson werkte aanvankelijk in de reclame en als journalist, voor hij zijn eerste script verkocht.  Tot zijn geproduceerde scenario’s behoren The Happening (Silverstein, 1967), The Anderson Tapes (Lumet, 1971), In Country (Norman Jewison, 1989) en Presumed Innocent (Alan J. Pakula, 1990). Ook regisseerde hij zelf enkele van zijn scripts: een verfilming van John Le Carrés The Looking Glass War (1969), een tweede remake van A Star Is Born (met Barbra Streisand, over wier onvermogen tot enige samenwerking Pierson venijnige tijdschriftartikelen schreef; 1976) en King of the Gypsies (1978). Ook regisseerde Pierson enkele niet door hem geschreven scripts voor tv-films als Citizen Cohn (met James Woods als de aan aids stervende homohater Roy Cohn; 1992) en de biografie Truman (met Gary Sinise; 1995). Ook werkte hij als producent aan de serie Mad Men (2009-12). Was president van de Academy of Motion Pictures Arts and Sciences (2001-05).  

21 juli 2012

Susanne Lothar

51, Berlijn, 21 juli, doodsoorzaak niet openbaar gemaakt

 

Duits actrice. Sinds haar rol van de geterroriseerde moeder in Funny Games (Michael Haneke, 1996) veel gevraagd, ook in niet-Duitstalige films.

Speelde vaak breekbare en gekwelde personages. Dochter van de acteurs Hanns Lothar en Ingrid Andrée maakte haar filmdebuut in Eisenhans (Tankred Dorst, 1983). Onder meer in Winckelmanns Reisen (Jan Schütte, 1990), Der Berg (top-billed; Markus Imhoof, 1992), Die zweite Heimat – Chronik einer Jugend (Edgar Reitz, 1993), Engelchen (top-billed; Helke Misselwitz,

1993), Das Schloß (Haneke, 1997), La pianiste (Haneke, 2001), Amen. (Costa-Gavras, 2002), Schneeland (Hans W. Geissendörfer, 2005), Unter dem Eis (Aelrun Goette, 2005), The Reader (Stephen Daldry, 2008), Das weiße Band – Eine deutsche Kindergeschichte (Haneke, 2009), Nemesis (Nicole Mosleh, 2010), als de moeder van RAF-kopstuk Gudrun Ensslin in Wer wenn nicht wir (Andres Veiel, 2011), Die verlorene Zeit/Remembrance (Anna Justice, 2011) en het nog uit te brengen Anna Karenina (Joe Wright, 2012) en Inner Amok (Peter Brunner, 2013). Vooraanstaand actrice in het theater, vooral onder regie van Luc Bondy en Peter Zadek, die haar in een ook tot televisiefilm verwerkte versie van Frank Wedekinds Lulu (1991) deed schitteren. Weduwe van de in 2007 aan kanker overleden acteur Ulrich Mühe.  

20 juli 2012

Simon Ward

70, Taunton (graafschap Somerset), 20 juli, polycythemie (ziekte van Vaquez-Osler)

 

Engels acteur. Meest opmerkelijk als de jeugdige Churchill in de biografische film Young Winston (Richard Attenborough, 1972). Speelde toneel vanaf zijn dertiende en debuteerde onvermeld als een van de talloze schooljongens in If…. (Lindsay Anderson, 1968). Officieel filmdebuut in I Start Counting (David Greene, 1969), gevolgd door Frankenstein Must Be Destroyed (Terence Fisher, 1969), Quest for Love (Ralph Thomas, 1971), Hitler: The Last Ten Days (Ennio de Concini, 1973), The Three Musketeers (Richard Lester, 1973), Dracula (Dan Curtis, 1974), The Four Musketeers (Lester, 1974), Aces High (Jack Gold, 1976), Deadly Strangers (Sidney Hayers, 1976), Die Standarte (Ottokar Runze, 1977), Holocaust 2000 (Alberto de Martino, 1977), The Four Feathers (Don Sharp, 1978), Dominique (Michael Anderson, 1979), Zulu Dawn (Douglas Hickox, 1979), The Monster Club (Roy Ward Baker, 1981), Supergirl (Jeannot Szwarc, 1984) en Wuthering Heights (Peter Kosminsky, 1992). Op televisie onder meer als de dierenarts James Herriot in de telefilm All Creatures Great and Small (Claude Whatham, 1975) en als bisschop in de serie The Tudors (2009-10). Vader van actrice Sophie Ward.

16 juli 2012

William Asher

90, Palm Desert CA, 16 juli, complicaties bij ziekte van Alzheimer

 

Amerikaans regisseur en scenarist. Switchte veelvuldig tussen televisie en grote scherm. Grootste faam verwierf Asher als bedenker en producent van de serie Bewitched (1964-72), ontwikkeld voor zijn tweede vrouw, actrice Elizabeth Montgomery. Cultliefhebbers herinneren zich eerder zijn strandfeestfilms voor American International Pictures (AIP), met Frankie Avalon en Annette Funicello: Beach Party (1963), Muscle Beach Party (1964), Bikini Beach (1964), Beach Blanket Bingo (1965) en How to Stuff a Wild Bikini (1965). Debuteerde in de bioscoop als co-regisseur met Richard Quine van de bescheiden boksfilm voor Columbia Leather Gloves (1948). Maakte voorts Mobs, Inc. (1956), The Shadow on the Window (1957), The 27th Day (1957), Johnny Cool (1963), Fireball 500 (1966), Night Warning (1982) en Movers & Shakers (1985). Voor tv onder veel meer I Love Lucy (1952-57),  The Patti Duke Show (1963-64), Gidget (1965-66), Alice (1977-79), The Bad News Bears (1979-80) en Private Benjamin (1981-82).

15 juli 2012

Celeste Holm

95, New York, 15 augustus, hartaanval

 

Amerikaans actrice. Won een Oscar voor beste vrouwelijke bijrol in Gentleman’s Agreement (Elia Kazan, 1947)  en werd daarna genomineerd in dezelfde categorie voor Come to the Stable (als wereldse non; Henry Koster, 1949) en All about Eve (Joseph L. Mankiewicz, 1950), waarin haar opmerkelijkste uitspraak luidde: ‘Where were we going that night, Lloyd and I? Funny, the things you remember and the things you don’t’ . Diende een claim in bij Pedro Almodóvar voor verwijzing naar haar personage uit All about Eve in diens Todo sobre mi madre (1999). New-Yorkse van Noorse afkomst, deels opgeleid in Nederland en Frankrijk, ontwikkelde haar sophisticated persona vooral in het theater, waar ze triomfen vierde in de oerversie op Broadway van de musical Oklahoma! (1944). Onder filmcontract bij Fox debuteerde ze in Three Little Girls in Blue (H. Bruce Humberstone, 1946). Ook in films als Carnival in Costa Rica (Gregory Ratoff, 1947), Road House (Jean Negulesco, 1948), The Snake Pit (Anatole Litvak, 1948), Champagne for Caesar (Richard Whorf, 1950), The Tender Trap (Charles Walters, 1955), High Society (Walters, 1956), Bachelor Flat (Frank Tashlin, 1962), Doctor, You’ve Got to Be Kidding! (met Sandra Dee; Peter Tewksbury, 1967), Tom Sawyer (Don Taylor, 1973), Bittersweet Love (David Miller, 1976), The Private Files of J. Edgar Hoover (Larry Cohen, 1977), 3 Men and a Baby (Leonard Nimoy, 1987) en Still Breathing (James F. Robinson, 1997). Zeer actief als televisieactrice. Onder meer getrouwd geweest met regisseur Ralph Nelson en acteur Wesley Addy. Moeder van internetpionier Ted Nelson, die begin jaren 60 het woord ‘hypertext’ introduceerde.

13 juli 2012

Richard D. Zanuck

77, Beverly Hills, 13 juli, hartaanval

 

Amerikaans producent. Zoon van de legendarische oprichter van 20th Century-Fox Darryl F. Zanuck (1902-1979) en actrice Virginia Fox (1902-1982) stond aan de wieg van de eerste moderne blockbuster, de megahit Jaws (Steven Spielberg, 1975), nadat Zanuck samen met David Brown ook als Spielbergs bioscoopdebuut The Sugarland Express (1973) mogelijk had gemaakt.

De jonge Zanuck was begonnen als assistent van zijn toen onafhankelijk opererende vader. Zo tekende hij voor de productie van Compulsion (Richard Fleischer, 1959), Sanctuary (Tony Richardson, 1961) en The Chapman Report (George Cukor, 1962). Toen Darryl Francis Zanuck in 1962 het kwijnende Fox weer in handen kreeg, benoemde hij Richard Darryl Zanuck tot productiechef, op zijn 28ste vermoedelijk de jongste baas van een Hollywoodstudio aller tijden. Zanuck jr. zette Fox na de flop van Cleopatra (Joseph L. Mankiewicz, 1963) weer op de kaart met hits als The Sound of Music (Robert Wise, 1965) en Patton (Franklin J. Schaffner, 1970), maar werd na een ruzie in 1970 ook weer ontslagen door zijn vader. Richtte vervolgens met David Brown The Zanuck-Brown Company op en produceerde daar onder meer  Sssssss (Bernard L. Kowalski, 1973), The Sting (uncredited; George Roy Hill, 1973), The Black Windmill/Drabble (Don Siegel, 1974), The Eiger Sanction (Clint Eastwood, 1975), MacArthur (Joseph Sargent, 1977), Jaws 2 (Jeannot Szwarc, 1978), The Island (Michael Ritchie, 1980), Neighbors (John G. Avildsen, 1981), The Verdict (na Jaws weer een Oscarnominatie voor beste film; Sidney Lumet, 1982),

Cocoon (Ron Howard, 1985), Target (Arthur Penn, 1985) en Cocoon: The Return (Daniel Petrie, 1988). Brak in 1988 met Brown en stichtte met zijn vrouw Lili Fini Zanuck een nieuwe maatschappij op, The Zanuck Company. Hun eerste productie Driving Miss Daisy (Bruce Beresford, 1988) leverde Zanuck zijn enige Oscar op, naast de Irving Thalberg Memorial Award (1991), die zijn vader drie keer won. Sindsdien produceerde Zanuck jr. onder meer Rush (Fini Zanuck, 1991), Rich in Love (Beresford, 1992), Wild Bill (Walter Hill, 1995), Mulholland Falls (Lee Tamahori, 1996), Chain Reaction (Andrew Davis, 1996), Deep Impact (Mimi Leder, 1998), True Crime (Eastwood, 1999), Rules of Engagement (William Friedkin, 2000), Planet of the Apes (Tim Burton, 2001), Reign of Fire (Rob Bowman, 2002), Road to Perdition (Sam Mendes, 2002), Big Fish (Burton, 2003), Charlie and the Chocolate Factory (Burton, 2005), Sweeney Todd: The Demon Barber of Fleet Street (Burton, 2007), Yes Man (Peyton Reed, 2008), Alice in Wonderland (Burton, 2010) en Dark Shadows (Burton, 2012).  Gescheiden van de actrices Lili Gentle en Linda Harrison.

11 juli 2012

Rutger Kopland

77, Glimmen, 11 juli, doodsoorzaak onbekend

 

Nederlands dichter, pseudoniem van psychiater Rudi van den Hoofdakker. Winnaar van de P.C. Hooftprijs voor poëzie (1988). Prominent aanwezig in de bekroonde eindexamenfilm Twee (Gert de Graaff, 1986) en in de documentaire over volkstuinen Lapje grond (Ben van Lieshout, 2003). Las twee van zijn gedichten voor op de geluidsband van de documentaire Ik wil het niet zien maar het moet (Jan Wouter van Reijen, 2004) over de schilderijen van Co Westerik. Een van de sprekers in de documentaire tv-serie Van de schoonheid en de troost (Wim Kayzer, 2000) en onderwerp van de documentaire Rutger Kopland: de taal van het verlangen (Piet Hein van der Hoek, 2006).

08 juli 2012

Ernest Borgnine

95, Los Angeles, 8 juli, nierfalen

 

Amerikaans acteur, pseudoniem van Ermes Effron Borgnino. Winnaar van een Oscar voor beste acteur voor de vertolking van de schuchtere Italiaanse slager die een vrouw zoekt in Marty (Delbert Mann, 1955), ook de eerste winnaar van een Gouden Palm in Cannes. Geboren in Connecticut als zoon van Italiaanse immigranten bracht Borgnine een deel van zijn jeugd (1919-24) in Milaan door. Bokser en marineman koos in 1945 voor het acteren en debuteerde in 1949 op Broadway. Zijn eerste filmrol was die van een Chinees in China Corsair (Ray Nazarro, 1951), direct gevolgd door The Whistle at Eaton Falls (Robert Siodmak, 1951). Hij werd aanvankelijk vaak gecast als slechterik, zoals in The Mob (Robert Parrish, 1951), The Stranger Wore a Gun (André De Toth, 1953) of de sadistische sergeant in From Here to Eternity (Fred Zinnemann, 1953). Onder veel meer te zien in Johnny Guitar (Nicholas Ray, 1954), Demetrius and the Gladiators (Delmer Daves, 1954), The Bounty Hunter (De Toth, 1954), Vera Cruz (Robert Aldrich, 1954), Bad Day at Black Rock (John Sturges, 1955), Run for Cover (Ray, 1955), als Amish in Violent Saturday (Richard Fleischer, 1955), Jubal (Daves, 1956),

tegenover Bette Davis in The Catered Affair (Richard Brooks, 1956),  de musical The Best Things in Life Are Free (Michael Curtiz, 1956),  The Vikings (Fleischer, 1958), The Badlanders (Daves, 1958), Torpedo Run (Joseph Pevney, 1958), The Rabbit Trap (top-billed; Philip Leacock, 1959), Summer of the Seventeenth Doll/Season of Passion (top-billed; Leslie Norman, 1960), als Russische spion in Man on a String (top-billed; De Toth, 1960),  Pay or Die (top-billed; Richard Wilson, 1960), als zakkenroller in Il giudizio universale (Vittorio de Sica, 1961), tegenover Vittorio Gassman in I briganti Italiani (Mario Camerini, 1961), Barabba/Barabbas (Fleischer, 1961), McHale’s Navy (top-billed; Edward Montagne, 1964) en de gelijknamige televisieserie,

The Flight of the Phoenix (Aldrich, 1965), The Oscar (Russell Rouse, 1966), Chuka (Gordon Douglas, 1967). The Dirty Dozen (Aldrich, 1967), The Legend of Lylah Clare (Aldrich, 1968), Ice Station Zebra (Sturges, 1968), The Wild Bunch (Sam Peckinpah, 1969), The Adventurers (Lewis Gilbert, 1969), Suppose They Gave a War and Nobody Came? (Hy Averback, 1970), Willard (Daniel Mann, 1971), Bunny O’Hare (weer tegenover Davis; Gerd Oswald, 1971), Hannie Caulder (Burt Kennedy, 1971), The Revengers (Daniel Mann, 1972), The Poseidon Adventure (Ronald Neame, 1972), Emperor of the North Pole (Aldrich, 1973), The Neptune Factor (Daniel Petrie, 1973), Law and Disorder (Ivan Passer, 1974), Sunday in the Country (top-billed; John Trent, 1974), The Devil’s Rain (top-billed; Robert Fuest, 1975), Hustle (Aldrich, 1975), Shoot (Harvey Hart, 1976), als centurio in Jesus of Nazareth (Franco Zeffirelli, 1977), Fire! (top-billed; Earl Bellamy, 1977), tegenover Muhammad Ali in The Greatest (Tom Gries, 1977), Crossed Swords/The Prince and the Pauper (Fleischer, 1977), als redneck sheriff in Convoy (Peckinpah, 1978),

The Black Hole (Gary Nelson, 1979), When Time Ran Out… (James Goldstone, 1980), tegenover Terence Hill in Poliziotto Superpiù/Supersnooper (Sergio Corbucci, 1980), Escape from New York (John Carpenter, 1981), Deadly Blessing (Wes Craven, 1981), Geheimcode: Wildgänse/Code Name: Wild Geese (Antonio Margheriti, 1984), Skeleton Coast (top-billed; John Bud Cardos, 1988), tegenover Brandon Lee in Laser Mission (BJ Davis, 1989), Gattaca (Andrew Niccol, 1997), de titelrol van de monoloog Hoover (Rick Pamplin, 2001), de episode USA in 11’09”01 – September 11 (Sean Penn, 2002), Blueberry (Jan Kounen, 2004), Strange Wilderness (Fred Wolf, 2008) en Red (Robert Schwentke, 2011). Ook in talloze tv-films en –series, waaronder The Love Boat (1982) en Airwolf (1984-86). Onder meer getrouwd geweest met de actrices Katy Jurado en Ethel Merman.

05 juli 2012

Ruud van Hemert

73, Wapserveen, 5 juli, keelkanker

 

Nederlands regisseur, scenarioschrijver en producent. Zoon  van televisieregisseur Willy van Hemert (tevens maker van de eerste Nederlandse speelfilm in kleur, Jenny uit 1958) is zijn leven lang blijven rebelleren tegen burgerlijke waarden als goede smaak en een harmonieus leven. De bekendste en eerste bioscoopfilm van Van Hemert jr. was Schatjes! (1984), een grote hit (1,5 miljoen bezoekers) en nog steeds een monument voor de uitvergrote slag tussen de generaties, waarin kinderen gewapend in opstand komen tegen hun ouders (Peter Faber en Geert de Jong). Het vervolg Mama is boos! (1986) verloor al iets van de panache, maar de drie films die zouden volgen, alle ook geproduceerd door Van Hemert, waren stuk voor stuk mislukkingen bij publiek en pers: de pikante komedie over kostschoolmeisje Nada van Nie Honneponnetje (1988), de door schrijver van de originele roman Ronald Giphart gehate verfilming van Ik ook van jou (2001) en het studentikoze Feestje (2004). Beide laatste films hadden hoofdrolspelers Beau van Erven Dorens en Antonie Kamerling gemeen, die zoals veel andere acteurs in zijn films klaagden over de genadeloze regie van ‘Bruut’ van Hemert. Desondanks werd de frontale aanpak in zijn regie ook dusdanig gewaardeerd, dat hij tot twee keer toe een acteursopleiding opzette, in Portugal en Andalusië. Voordat hij zich in de filmwereld begaf was Van Hemert een televisiemaker bij de VPRO, die veel waardering oogstte voor de musical Bah, september (geschreven door Harrie Geelen; 1966) en als regisseur van de door Wim T. Schippers geconcipieerde Fred Haché Show (1971-72) en Barend is weer bezig! (1972-73). Ook maakte hij met Schippers de televisiefilms Waar heb dat nou voor nodig (1973) en Echo’s uit het Alpendal (1976) en regisseerde hij de door W. F. Hermans geschreven aflevering Periander (1975) in de serie tv-films naar Herodotus. Broer van muziekproducent Hans van Hemert en actrice Ellen van Hemert.

04 juli 2012

Eric Sykes

89, Esher (graafschap Surrey), 4 juli, na een korte ziekte

 

Engels komiek, acteur, schrijver en regisseur. Auditief gehandicapte begon weliswaar bij de radio, als auteur van scripts voor het vermaarde programma The Goon Show, maar maakte vooral naam als regisseur, schrijver en hoofdrolspeler van enkele overwegend woordloze korte films met een slapstickkarakter. De bekendste was The Plank (1967), die hij opnieuw maakte voor televisie in 1978.  Andere voorbeelden zijn It’s Your Move (1969, remake 1982) en Rhubarb (1969, remake 1980), naast de langere tv-films If You Go Down in the Woods Today (1981) en The Big Freeze (1993). Sykes was met tegenspeelster Hattie Jacques de spil van een lang lopende komische tv-serie, Sykes and a… (1960-65). Ook speelde hij vele, vaak kleinere rollen in bioscoopfilms, na een bescheiden debuut in de legerklucht Orders Are Orders (David Paltenghi, 1954). Sykes was voorts onder meer te zien in Very Important Person (Ken Annakin, 1961), Kill or Cure (George Pollock, 1962), Village of Daughters (top-billed; Pollock, 1962), tegenover Peter Sellers in Heavens Above! (John en Roy Boulting, 1963), The Bargee (Duncan Wood, 1964), One Way Pendulum (top-billed; Peter Yates, 1964), als de gekoeioneerde bediende van Terry-Thomas in de hit Those Magnificent Men in Their Flying Machines/Die knotsgekke kerels in hun vliegende kratten (Annakin, 1965) en het vervolg Monte Carlo or Bust/Those Daring Young Men in Their Jaunty Jalopies (Annakin, 1969), Rotten to the Core (J. Boulting, 1965),

  The Liquidator (Jack Cardiff, 1965), The Spy with a Cold Nose (Daniel Petrie, 1966), tegenover Sean Connery en Brigitte Bardot in Shalako (Edward Dmytryk, 1968), de Hammer-horrorfilm Theatre of Blood (Douglas Hickox, 1973), The Boys in Blue (Val Guest, 1983), Absolute Beginners (Julien Temple, 1986), Splitting Heirs (Robert Young, 1993), als bediende van Nicole Kidman in Los otros/The Others (Alejandro Amenábar, 2001), als Frank Bryce in Harry Potter and the Goblet of Fire (Mike Newell, 2005) en Son of Rambow (Garth Jennings, 2007). Benoemd als lid van de Order of the British Empire (OBE) in 1986, bevorderd tot Commander (CBE) in 2004.

03 juli 2012

Andy Griffith

86, Manteo NC, 3 juli, hartaanval

 

Amerikaans acteur. Geboren op dezelfde dag als Marilyn Monroe (1 juni 1926). Studeerde muziek en gaf daarin les op een middelbare school in North Carolina. Na de rol van een countryboy in het Amerikaanse leger te hebben gespeeld in het televisiedrama en de Broadwayproductie van No Time for Sergeants herhaalde hij het succes in de gelijknamige bioscoopfilm (Mervyn LeRoy, 1958). Zijn filmdebuut was echter een jaar eerder, als de anonieme jongen uit het volk die het tot populair televisiepresentator en populistisch politicus schopt in het door Budd Schulberg geschreven A Face in the Crowd (Elia Kazan, 1957). Daarna werd Griffith vooral televisieacteur, in langlopende series als The Andy Griffith Show (1960-68) en Matlock (1986-95). In de bioscoop speelde hij de titelrol van de komedie Onionhead (Norman Taurog, 1958), tegenover Debbie Reynolds in The Second Time Around (Vincent Sherman, 1961), een dominee in Angel in My Pocket (top-billed; Alan Rafkin, 1969), een westernveteraan tegenover Jeff Bridges in Hearts of the West (Howard Zieff, 1975), een homoseksuele veebaron in RustlersRhapsody (Hugh Wilson, 1985), een generaal tegenover Leslie Nielsen in Spy Hard (Rick Friedberg, 1996) en ten slotte in Daddy and Them (Billy Bob Thornton, 2001), Waitress (Adrienne Shelly, 2007) en als rokkenjagende opa in Play the Game (Marc Fienberg, 2009). Was ook actief als countryzanger. Nauw bevriend met de acteurs R. G. Armstrong en Don Knotts en regisseur Ron Howard, die als kinderacteur zijn zoon speelde in The Andy Griffith Show.

02 juli 2012

Ben van Os

68, Den Haag, 2 juli, multisysteematrofie (MSA)

 

Nederlands production designer en art director. Vormde tussen 1984 en 1992 een duo met Jan Roelfs, dat een grote internationale reputatie verwierf, vooral door hun werk voor regisseur Peter Greenaway. Ze kregen een Oscarnominatie voor Orlando (Sally Potter, 1992) en een Gouden Kalf (vakprijs voor hun hele oeuvre) in 1991. Nadat Roelfs naar Hollywood was vertrokken, kreeg Van Os een tweede Oscarnominatie voor The Girl with a Pearl Earring (Peter Webber, 2003). Zijn werk onderscheidde zich onder meer door een zeer gedetailleerde aandacht voor tot de verbeelding sprekende rekwisieten en iets dat je zou kunnen omschrijven als een warme gloed.

Opgeleid tot interieurarchitect aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten, debuteerde Van Os in film bij het vriendenproject Naughty Boys (Eric de Kuyper, 1984). Hij speelde ook een rol in de erop volgende film A Strange Love Affair (De Kuyper en Paul Verstraten, 1985). Daarna onder meer production designer of art director van Mathilde (Emile Poppe, 1985), Het bittere kruid (Kees van Oostrum, 1985), In de schaduw van de overwinning (Ate de Jong, 1986), A Zed and Two Noughts (Greenaway, 1986), Blonde Dolly (Gerrit van Elst, 1987), Havinck (Frans Weisz, 1987), Zjoek: De kunst van het vergeten (Erik van Zuylen, 1987),  Drowning by Numbers (Greenaway, 1988), Shadowman (Piotr Andrejew, 1988). Laura Ley (Jenne Sipman, 1989), The Cook, The Thief, His Wife and Her Lover (Greenaway, 1989), Leedvermaak (Weisz, 1989), Sailors Don’t Cry (Marc Didden, 1990), Vincent & Theo (Robert Altman, 1990), Alissa in Concert (Van Zuylen, 1990), de korte film Tadzio (Erwin Olaf, 1991), Eline Vere (Harry Kümel, 1991),

Prospero’s Books (Greenaway, 1991), The Baby of Mâcon (Greenaway, 1993), Hoffman’s honger (Leon de Winter, 1993), 1000 Rosen (Theu Boermans, 1994), Hoogste tijd (Weisz, 1995), AfFair Play (Roeland Kerbosch, 1995), All Men Are Mortal (De Jong, 1995), The Gambler (Károly Makk, 1997), Alegría (Franco Dragone, 1999), The Triumph of Love (Clare Peploe, 2001), Claim (Martin Lagestee, 2002), Fogbound (De Jong, 2002), Max (Menno Meyjes, 2002), It’s All about Love (Thomas Vinterberg, 2003) en The Libertine (Laurence Dunmore, 2004). Dit jaar gaat de al in 1994 opgenomen film met River Phoenix Dark Blood (George Sluizer, 2012) in verlate première, met production design door Van Os. Aan zijn werk werd in 2005 de expositie Gebouwde luchtkastelen in het Haags Gemeentemuseum gewijd.