Filmkenner Hans Beerekamp verzamelt op deze site informatie over mensen die alleen nog te bewonderen zijn door hun bijdrage aan het eeuwige filmscherm.
65, Los Angeles, 31 december,
hartfalen na hepatitis C
Amerikaans
zangeres en actrice. Dochter van de legendarische zanger Nat ‘King’ Cole. Won
tussen 1976 en 2009 in totaal negen keer een Grammy en had een lange reeks hits,
waarvan er vier ook de Nederlandse top40 haalden. Grootste hit: This Will Be (1975). Carrière werd
gedwarsboomd door drugsverslaving, die haar ook op gevorderde leeftijd alsnog
een leverziekte zou hebben gekost.. Speelde zichzelf in de tv-film Livin’ For Love: The Natalie Cole Story (tevens productie; Robert
Townsend, 2000). Zong in beeld Ev’ry Time We Say Goodbye in de aan componist Cole Porter gewijde filmbiografie De-Lovely (Irwin Winkler, 2004).
Verder
beperkte acteercarrière: top-billed in de tv-film Lily in Winter (Delbert Mann, 1994) en een hoofdrol in de tv-film Freak City (Lynne Littman, 1999), naast
kleinere rollen in de tv-films Abducted:
A Father’s Love (Chuck Bowman, 1996) en Always
Outnumbered (Michael Apted, 1998). Schreef muziek voor de animatiefilm The Easter Egg Adventure (John Michael
Williams, 2004). Ook is Cole zingend te horen op de soundtrack van films als Pretty Woman (Garry Marshall, 1990), While You Were Sleeping (Jon Turteltaub,
1995), de animatiefilm Cats Don’t Dance (Mark
Dindal, 1997) en Charlie’s Angels: Full
Throttle (McG, 2003).
Amerikaans cameraman, regisseur en
producent. Zeer invloedrijk director of photography, die voor zover de
vakbondsreglementen het toestonden ook het liefst zelf de camera bediende.
Stijl gekenmerkt door beweeglijkheid in documentaire trant, voorkeur voor
politiek geëngageerde onderwerpen. Tweevoudig Oscarwinnaar, voor de
zwart-witfotografie van de verfilming van Edward Albees toneelstuk Who’s Afraid of Virginia Woolf? (Mike
Nichols, 1966) en voor het beeld van de biografie van de door David Carradine
gespeelde folksinger en vakbondsman Woody Guthrie Bound for Glory (Hal Ashby, 1976). Die film bevat het destijds een
sensatie veroorzakende allereerste Steadicam-shot, gedraaid door pionier
Garrett Brown. Bij het afstappen van de kraan en te voet verder lopen moest
Brown niet alleen de zware camera in evenwicht houden, maar ook verhinderen dat
hij door de enorme tegenkracht gekatapulteerd zou worden; dat werd tegengegaan
door het aanbrengen van ballast. Het lange shot, in een kamp voor
arbeidsmigranten in het Amerika van de Grote Depressie, verloopt schijnbaar
moeiteloos en vloeiend.
Wexler, die door vrienden Pete werd genoemd, kreeg nog
drie Oscarnominaties voor camerawerk: One
Flew Over the Cuckoo’s Nest (gedeeld met David Butler; Milos Forman, 1975),
de mijnwerkersfilm Matewan (John
Sayles, 1987) en Blaze (Ron Shelton,
1989). Als gedecoreerd oorlogsveteraan begon Wexler zijn carrière met een
vroege Oscarnominatie (samen met John Barnes) voor de door hen beiden
geregisseerde korte documentaire The
Living City (1953). Ook was hij operateur van de second unit van speelfilms
als Picnic (Joshua Logan, 1955) en Wild River (Elia Kazan, 1960).
Ook draaide hij het drugsdrama Stakeout
on Dope Street (onder het pseudoniem Mark Jeffrey; Irvin Kershner, 1958),
waarin broer Yale Wexler de hoofdrol speelde. Tevens chef-camera van de voor
een Oscar genomineerde korte film T for
Tumbleweed (Louis Clyde Stoumen, 1958) en experimenteerde hij met het
draaien van fictie in een documentaire setting voor het invloedrijke The Savage Eye (Ben Maddows, Sidney
Meyers en Joseph Strick, 1960). Dat procedé werkte Wexler verder uit in zijn
eerste lange speelfilm als regisseur én cameraman, Medium Cool (1969), opgenomen tijdens de heftige demonstraties en
rellen bij de Democratische Conventie in Chicago. Puur documentair draaide en
regisseerde hij de Burgerrechtenfilm The
Bus (1965). Verantwoordelijk voor het beeld in onder meer The Hoodlum Priest (Kershner, 1961), Angel Baby (Paul Wendkos, 1961), het
voor de regisseur autobiografische migrantenepos America America (Kazan, 1963), The
Best Man (Franklin J. Schaffner, 1964), The
Loved One (Tony Richardson, 1965), vijfvoudig Oscarwinnaar In the Heat of the Night/De nacht van
inspecteur Tibbs (Norman Jewison, 1967), het modieuze The Thomas Crown Affair (Jewison, 1968), de met een Oscar
onderscheiden korte documentaire Interviews
with My Lai Veterans (Strick, 1971), Coming
Home (met Fonda; Ashby, 1978), de regristratie Richard Pryor: Live on the Sunset Strip (Joe Layton, 1982), Lookin’ to Get Out (Ashby, 1982), de
Truffaut-remake The Man Who Loved Women (Blake
Edwards. 1983), de making of van het nooit voltooide Uncle Meat (Frank Zappa, 1987), de politiefilm Colors (Dennis Hopper, 1988), Three
Fugitives (Francis Veber, 1989), Other
People’s Money (Norman Jewison, 1991), The
Babe (Arthur Hiller, 1992), The
Secret of Roan Inish (Sayles, 1994), het speelfilmdebuutCanadian
Bacon (Michael Moore, 1995), de documentaire The Sixth Sun: Mayan Uprising in Chiapas (Saul Landau, 1995), Mulholland Falls (Lee Tamahori, 1996), Limbo (Sayles, 1999), de voor een Oscar
genomineerde korte documentaire The Man
on Lincoln’s Nose (Daniel Raim, 2000), Silver
City (Sayles, 2004) en de docu over art director Robert F. Boyle Something’s Gonna Live (Raim, 2010). Ook
regisseerde Wexler de documentaires over Jane Fonda in Hanoi Introduction to the Enemy (1974) en Underground (over the Weather
Underground; samen met Emile de Antonio en Mary Lampson, 1976), alsmede de speelfilm
Latino (tevens scenario, over
Nicaragua; 1985), de autobiografische documentaire Who Needs Sleep? (2006) en From
Wharf Rats to Lords of the Docks (2007), Medium Cool Revisited (2013) en Four
Days in Chicago (over de Occupy-beweging; 2013). Zonder credit droeg Wexler
bij aan het beeld van Faces (John
Cassavetes, 1968) en Gouden Palmwinnaar The
Conversation (Francis Ford Coppola, 1974).
Nederlands
politicus en bestuurder. Oorspronkelijk taxichauffeur, daarna
districtsbestuurder van de CPN, onder meer belast met de interne organisatie.
Haks ondertekende in 1972 de brief aan Pim Fortuyn waarin deze het aangevraagd lidmaatschap
van de communistische partij geweigerd werd. Daarna lid van Provinciale Staten
van Noord-Holland (1974-82) en vervolgens in dezelfde provincie gedeputeerde
van cultuur, welzijn en personeelszaken (1982-87). Vervulde vele
bestuursfuncties in de culturele sector, onder meer als penningmeester van het
‘kleine’ Filmfonds (stichting Fonds voor de Nederlandse Film) dat hij in
gezonde tweedracht met voorzitter Jan Blokker van het Productiefonds in 1993
liet fuseren tot Nederlands Filmfonds en als voorzitter van de stichting Nederlandse
Filmdagen dat onder zijn leiding transformeerde tot het Nederlands Filmfestival
(1990-95), na het puin te hebben geruimd
dat voorganger Wim Verstappen had nagelaten. Ook voorzittergeweest van het Noord-Nederlands Orkest, het
Nederlands Instituut voor de Dans, de Theatercombinatie Bellevue/Nieuwe De la
Mar en het Verzetsmuseum, alsmede vicevoorzitter van de Federatie van
Kunstenaarsverenigingen, het Zuidelijk Theater Eindhoven en het Noord-Hollands
Philharmonisch Orkest.
Nederlands
journalist, filmonderzoeker en filmverzamelaar. Aanvankelijk
(buitenland)verslaggever, onder meer bij het Parool, daarna (film)redacteur van
het Vrije Volk. Initiatiefnemer voor de eerste persprijs op Film International,
de Vrije Volkprijs voor de beste tijdens het festival vertoonde film zonder
Nederlandse complilatdistributie. Het dagblad stelde 5.000 gulden beschikbaar om de
winnende titel alsnog uit te kunnen brengen. De eerste winnaar was in 1978 de
Filippijnse productie Mababangong
bangungot/De geparfumeerde nachtmerrie (Kidlat Tahimik, 1977). Later zou de
onderscheiding transformeren tot de KNF-prijs van het International Film
Festival Rotterdam (IFFR).
In 1981 stelde de Vries voor het festival een
compilaties samen van Hollywood B-films. Ook bracht distributeur Film
International in 1981 een vijftal compilaties van rechtenvrije korte films op
16mm van Charlie Chaplin uit, samengesteld door De Vries: Het koninkrijk van de lach, In de slag met het gezag, Koning Acrobaat,
Showbusiness en Zonder diploma’s,
alle van muziek voorzien door Ena Baga. Dat gold ook voor de andere
stillefilmcompilaties van De Vries in 1981: Het
dal der wilde paarden (westerns), Laurel
and Hardy – Mannenbroeders, Lupino Lane – Drama de luxe, Mack Sennett’s
slapstick parade, Mack Sennett’s concurrenten en Europese
en Amerikaanse klassieken. De aanzienlijke privécollectie films van De Vries
en zijn partner Ati Mul werd na lange tijd overgedragen aan de Stichting
Vrienden van het Filmarchief en kwam uiteindelijk terecht bij EYE. De Vries
publiceerde onder meer het boekje Tien
Jaar Holland Animation: Rembrandt’s filmende erfgenamen (1983) en het
artikel Joop Geesink, poppenfilmproducent
(samen met Mul, 1984) dat de hoofdmoot vormde van de eerste (tevens
laatste) editie van het kwartaaltijdschrift Animatie.
De belangrijkste, internationaal toonaangevende publicaties van De Vries en
Mul betreffen echter de Britse fotograaf en filmpionier Arthur Melbourne-Cooper,
vooral bekend door zijn toepassing van stop-motiontechnieken. Ze publiceerden Arthur Melbourne-Cooper, Film Pioneer
Wronged by History (1994), A
Documentation of Sources (2004) en het boek They Thought It Was a Marvel, Arthur Melbourne-Cooper (1874-1961),
Pioneer of Puppet Animation (2009). Een nieuw boek is in voorbereiding. Niet
te verwarren met de gelijknamige altviolist en de gelijknamige dierkundige,
maar de Tjitte de Vries die zijn archief over de Anti Apartheidsbeweging
overdroeg aan het Instituut voor Internationale Sociale Geschiedenis (IISG) is
wel dezelfde.
69, Los Angeles, 6 december, hersentumor
en leverkanker
Amerikaans
travestie-actrice, in Portorico geboren als Haraldo Santiago Franceschi
Rodriguez Danhakl. Zoon van een Portoricaanse moeder en een Duitse militair
werd vereeuwigd in het eerste couplet van Lou Reeds Take a Walk on the Wild Side over enkele ‘supersterren’ uit de
Warhol Factory: ,,Holly came from Miami F-L-A/Hitch-hiked her way across the
USA/Plucked her eyebrows on the way/Shaved her legs and then he was a she.”
Holly
verwijst naar het personage van Audrey Hepburn in Breakfast at Tiffany’s (Blake Edwards, 1961), de naam Woodlawn naar
een begraafplaats in The Bronx, die ze zag in een aflevering van I Love Lucy. In New York speelde
Woodlawn de hoofdrol in twee producties van Andy Warhol, tegenover Joe
Dallesandro in Trash (Paul Morrissey,
1970) en met Candy Darling en Jackie Curtis in de feminismesatire Women in Revolt (Morrissey, 1971). Ze
was voorts onder meer te zien in de korte film Bad Marien’s Last Year (top-billed; Gene Ayre, 1971), Scarecrowin a Garden of Cucumbers (top-billed als Eve Harrington én Rhett
Butler; Robert J. Kaplan, 1972), het korte, geluidloze Broken Goddess (top-billed; Dallas, 1973) en als loungezangeres in
de hardcore-hit Take Off (Arman
Weston, 1978).
Later cameo’s en gastrollen in de vampierfilm Night Owl (Jeffrey Arsenault, 1993), Billy’s Hollywood Screen Kiss (Tommy
O’Haver, 1998), Twin Falls Idaho (Michael
Polish, 1999), Milwaukee, Minnesota (Allan
Mindel, 2003), het korte The Ghosts of
Los Angeles (Richard Carroll, 2003), East
of the Tar Pits (Gary LeGault, 2012) en twee afleveringen van de tv-serie Transparent (Jill Soloway, 2015). Ook in
documentaires als Is There Sex after
Death? (Alan en Jeanne Abel, 1971), Underground
and Emigrants (Rosa von Praunheim, 1976), Tally Brown, New York (Von Praunheim, 1979), Superstar: The Life and Times of Andy Warhol (Chuck Workman, 1990),
Resident Alien (over Quentin Crisp;
Jonathan Nossiter, 1990), Superstar in a
House Dress (over Curtis; Craig Highberger, 2004), Jack Smith and the Destruction of Atlantis (Mary Jordan, 2006), Beautiful Darling (James Rasin, 2010), I Am Divine (Jeffrey Schwarz, 2013) Autobiografie: A Low Life in High Heels (1991).
Amerikaans acteur, eigenlijk Salvatore Loggia. Speelde
talloze bijrollen van personages die een zeker gezag uitstralen, aan beide
zijden van de wet. Oscarnominatie als privédetective in de door Joe Eszterhas
geschreven thriller Jagged Edge (tegenover
Glenn Close; Richard Marquand, 1985), maar ook opvallend als gangster in Lost Highway (David Lynch, 1997) en als
speelgoedfabrikant die op Chopsticks
danst met Tom Hanks in Big (Penny
Marshall, 1988).
Geboren op Staten Island als zoon van twee
eerstegeneratie-immigranten, groeide op in Little Italy, met Italiaans als
eerste taal. Studeerde journalistiek en bij de Actors Studio. Aanvankelijk
vooral op televisie en Broadway. Officieus filmdebuut tegenover Paul Newman in
de boksfilm Somebody Up There Likes Me (Robert
Wise, 1956), officieel in het vakbondsmelodrama The Garment Jungle (Vincent Sherman, 1957). Onder meer als
politieman in Cop Hater (top-billed;
Steve Berke, 1957), raketgeleerde in The
Lost Missile (top-billed; Lester Wm. Berke, 1958), tegenover Robert Taylor
in de western Cattle King (Tay
Garnett, 1963), als Josef in de bijbelfilm The
Greatest Story Ever Told (tegenover Dorothy McGuire als de Maagd Maria;
George Stevens, 1965), de Tsjechow-verfilming The Three Sisters (Paul Bogart, 1966), Che! (Richard Fleischer, 1969), het Italiaanse Porgi l’altra guancia/Two Missonaries/De vier vuisten voor het geloof (tegenover
Terence Hill en Bud Spencer; Franco Rossi, 1974), de in Europa in de bioscoop
uitgebrachte tv-film Raid on Entebbe (Irvin
Kershner, 1976), Speedtrap (Earl
Bellamy, 1977), het melodrama First Love (Joan
Darling, 1977), als gangster in Revenge
of the Pink Panther (Blake Edwards, 1978),
The Ninth Configuration (William Peter Blatty, 1980), Piedone d’Egitto/Flatfoot on the Nile (tegenover
Spencer; Steno, 1980), S.O.B. (Edwards,
1981), als de Egyptische president Anwar Sadat in de tv-film A Woman Called Golda (tegenover Ingrid
Bergman; Alan Gibson, 1982), als dronken lor in An Office rand a Gentleman (Taylor Hackford, 1982), Trail of the Pink Panther (Edwards,
1982), Scarface (Brian De Palma, 1983),
Psycho II (Richard Franklin,
1983), Curse of the Pink Panther (Edwards,
1983), de voor een Oscar genomineerde korte film Overnight Sensation (tegenover Louise Fletcher; Jon Bloom, 1984), Prizzi’s Honor (John Huston, 1985), Armed and Dangerous (Mark L. Lester,
1986), als priester in That’s Life! (Edwards,
1986), tegenover Sylvester Stallone in Over
the Top (Menahem Golan, 1987), Hot
Pursuit (Steven Lisberger, 1987), de tv-film Conspiracy: The Trial of the Chicago 8 (Jeremy Paul Kagan, 1987),
als politieman in The Believers (John
Schlesinger, 1987), Gaby: A True Story (Luis
Mandoki, 1987), de tv-remake van La
Ciociara/Two Women/Running Away (tegenover Sophia Loren; Dino Risi, 1989),
Relentless (William Lustig, 1989), Triumph of the Spirit (als de vader van
Willem Dafoe; Robert M. Young, 1989), Opportunity
Knocks (Donald Petrie, 1990), de titelrol in de tv-serie Mancuso, FBI (1989-90), Neil Simons The Marrying Man/Too Hot to Handle (Jerry
Rees, 1991), als coach in Necessary
Roughness (Stan Dragoti, 1991), de vampierensatire Innocent Blood (John Landis, 1992), als senator in de miniserie Wild Palms (1993), de tv-film Lifepod (Ron Silver, 1993), de
dameswestern Bad Girls (Jonathan
Kaplan, 1994), als hoofdredacteur in I
Love Trouble (Charles Shyer, 1994), als generaal in Independence Day (Roland Emmerich, 1996), Smilla’s Sense of Snow (Bille August, 1997), The Proposition (top-billed; Lesli Linka Glatter, 1998), tegenover
Eddie Murphy in Holy Man (Stephen
Herek, 1998), de tv-film Hard Time (Burt
Reynolds, 1998), Return to Me (Bonnie
Hunt, 2000), als Feech la Manna in vier afleveringen van The Sopranos (2004), Funny
Money (Leslie Greif, 2006), Rain (Craig
DiBona, 2006), Shrink (Jonas Pate,
2009). The Life Zone (top-billed; Rod
Weber, 2011), Apostle Peter and the Last
Supper (top-billed als Petrus; Gabriel Sabloff, 2012),
Tim and Eric’s Billion Dollar Movie (Tim Heidecker en Eric
Wareheim, 2012), Real Gangsters (Frank
D’Angelo, 2013), The Big Fat Stone (D’Angelo,
2014) en No Deposit (D’Angelo, 2015).