Belgisch
(scenario)schrijver, journalist en gemeenteambtenaar, eigenlijk Ferdinand Henri
Leon van der Auwera. Lang in dienst bij de stad Antwerpen (1948-89), alwaar hij
ook Vlaams correspondent van de Volkskrant was (1970-80). Schreef essays,
verhalen, kinderboeken, een cultuurgids en een twintigtal romans, waarvan Uit het raam springen moet als nutteloos
worden beschouwd (1983) door hemzelf en Stijn Coninx werd bewerkt tot de
speelfilm Springen (Jean-Pierre De
Decker, 1985). Ook schreef hij (mee aan) scenario’s als De Witte van Sichem (naar Ernest Claes; Robbe De Hert, 1980), Maria Danneels (of het leven dat we
droomden) (naar Maurice Roelants; De Hert, 1982), Elias of het gevecht met de nachtegalen (naar Maurice Gilliams;
Klaas Rusticus, 1991), Daens (uncredited,
naar Louis-Paul Boon; Coninx, 1992), De
ooggetuige (Emile Degelin, 1995), Gaston’s
War (De Hert, 1997) en Lijmen/Het
Been (naar Willem Elsschot; De Hert, 2000). Getuige in de documentaire over De Hert Belfilm (2014). Gulden Mira voor zijn werk als
scenarist (2008) en in hetzelfde jaar prijs van verdienste van de Vereniging
van Vlaamse Filmpers.
Filmkenner Hans Beerekamp verzamelt op deze site informatie over mensen die alleen nog te bewonderen zijn door hun bijdrage aan het eeuwige filmscherm.
27 oktober 2015
24 oktober 2015
Maureen O'Hara
Oorspronkelijk
Iers Hollywoodactrice, die in 1946 ook de Amerikaanse nationaliteit kreeg.
Geboren als Maureen FitzSimons in een voorstadje van Dublin. Bijnaam: The Queen
of Technicolor, omdat het kleurenprocedé haar groene ogen en rode haar optimaal
tot recht liet komen. Vooral bekend geworden door haar samenwerking met
regisseur John Ford, voor wie ze in vijf films als muze diende: het mijnwerkersverhaal
How Green Was My Valley (1941), Rio Grande (tegenover John Wayne; 1950),
The Quiet Man/Een Yankee uit Ierland (tegenover
Wayne; 1952), The Long Gray Line (tegenover
Tyrone Power; 1955) en The Wings of
Eagles (tegenover Wayne, 1957). Speelde op jong leeftijd al in Londense
theaters, waar ze werd ontdekt door Charles Laughton. Die bezorgde haar een
hoofdrol tegenover hemzelf in Jamaica
Inn/In de Jamaica (Alfred Hitchcock, 1939), nadat ze eerder onder haar
eigen naam was opgetreden in Kicking the Moon
Around (Walter Forde, 1938) en My
Irish Molly (Alex Bryce, 1938). Ook was ze Esmeralda tegenover Laughton als
Quasimodo in The Hunchback of Notre
Dame/De klokkenluider van Parijs (William Dieterle, 1939).
Vervolgens onder meer de remake van A Bill of Divorcement (top-billed; John Farrow, 1940), de musical Dance, Girl, Dance (top-billed; Dorothy Arzner, 1940), They Met in Argentina (Leslie Goodwins en Jack Hively, 1941), To the Shores of Tripoli (H. Bruce Humberstone, 1942), Ten Gentlemen from West Point (Henry Hathaway, 1942), de piratenfilm The Black Swan/De Zwarte Zwaan (tegenover Power; Henry King, 1942), Immortal Sergeant/Onsterfelijke sergeant (tegenover Henry Fonda; John M. Stahl, 1943), This Land Is Mine (tegenover Laughton; Jean Renoir, 1943), The Fallen Sparrow (Richard Wallace, 1943), Buffalo Bill (William A. Wellman, 1944), The Spanish Main/Barracuda (Frank Borzage, 1945), Sentimental Journey (Walter Lang, 1946), Do You Love Me (top-billed; Gregory Ratoff, 1946), Sinbad, the Sailor (tegenover Douglas Fairbanks Jr.; Wallace, 1947), The Homestretch (Humberstone, 1947), de kerstklassieker Miracle on 34th Street (George Seaton, 1947), The Foxes of Harrow (Stahl, 1947), Sitting Pretty (Lang, 1948), A Woman’s Secret (top-billed; Nicholas Ray, 1949), Britannia Mews (Jean Negulesco, 1949), Father Was a Fullback (Stahl, 1949), Bagdad (top-billed; Charles Lamont, 1949),
Comanche Territory (top-billed; George Sherman, 1950), Tripoli (O’Hara’s tweede echtgenoot Will Price, 1950), Flame of Araby (top-billed; Lamont, 1951), At Sword’s Point (Lewis Allen, 1952), Kangaroo (top-billed; Lewis Milestone, 1952), Against All Flags/De Arend van Madagascar (tegenover Errol Flynn; Sherman, 1952), The Redhead from Wyoming (top-billed; Lee Sholem, 1953), War Arrow (top-billed; Sherman, 1953), Malaga (top-billed; Richard Sale, 1954), The Magnificent Matador (top-billed tegenover Anthony Quinn; Budd Boetticher, 1955), top-billed in de titelrol van Lady Godiva of Coventry (Arthur Lubin, 1955),
Lisbon (Ray Milland, 1956), Everything but the Truth (top-billed; Jerry Hopper, 1956), de Graham Greene-verfilming Our Man in Havana (tegenover Alec Guinness; Carol Reed, 1959), The Deadly Companions (top-billed; Sam Peckinpah, 1961), The Parent Trap (tegenover Hayley Mills; David Swift, 1961), Mr. Hobbs Takes a Vacation (tegenover James Stewart; Henry Koster, 1962), Spencer’s Mountain (tegenover Fonda; Delmer Daves, 1963), McLintock! (tegenover Wayne; Andrew V. McLaglen, 1963), The Battle of the Villa Fiorita (top-billed; Daves, 1965), The Rare Breed (tegenover Stewart; McLaglen, 1966) en Big Jake (tegenover Wayne; Sherman, 1971). Comeback tegenover John Candy in de komedie Only the Lonely (Chris Columbus, 1991), gevolgd door enkele tv-films. Hoewel O’Hara nooit voor een Oscar genomineerd werd, bezorgde de Academy haar een speciale oeuvreprijs in 2014. Overtuigd Republikein die campagne voerde voor zes latere presidenten.
23 oktober 2015
Douwes Fernhout
Nederlands
cameraman. Zoon van documentairemaker en fotograaf John Fernhout, ook wel
bekend als John Ferno, en dus kleinzoon van schilderes Charley Toorop en achterkleinzoon van Jan Toorop.
Assistent en cameraman van zijn vader sinds 1967, toen ze ter gelegenheid van
de Wereldtentoonstelling van Montreal de korte film Sky over Holland maakten. De op 70mm gedraaide documentaire, die Nederland filmt in de trant van Piet Mondriaan (een goede vriend van Jan Toorop) en vele andere Hollandse meesters, won
onder meer een Gouden Palm in Cannes en werd genomineerd voor een Oscar in de
categorie beste korte live actionfilm.
Daarna maakten vader en zoon vooral in Israël samen films: The Tree of Life (1971), They Want to Live en Museum on the Hill (1980). Daarna in Nederland De drie generaties (over hun schilderende voorouders; 1983), Mijn generatie is zwart-wit (over fotograaf Cas Oorthuys; 1984) en Het bewaarde landschap (1985), die door de ANWB werd onderscheiden met de Edo Bergsmaprijs. 22 jaar na de dood van John Fernhout (1913-1987) ging het grootste deel van zijn archief verloren bij een brand in de Amsterdamse opbergloods van City Box (november 2009). Douwes Fernhout werkte mee aan het documentaire portret In Ferno (Jacques Laureys, 2009), maar er ontstond onduidelijkheid over de rechten van de geciteerde films en dus over de rechtmatigheid van vertoningen van de documentaire.
19 oktober 2015
Birgit Doll
Oostenrijks
actrice en toneelregisseur. Speelde de titelrol van schilderes Charlotte
Salomon in de speelfilm Charlotte (Frans
Weisz, 1980) en keerde met de regisseur terug naar Villefranche-sur-Mer, de
laatste woonplaats van Salomon, voor de documentaire Leben? Oder Theater? (Weisz, 2011). Debuteerde na een opleiding aan
het Max Reinhardt-Seminar (eindexamen 1976) en een aanstelling bij het
Salzburger Landestheater overrompelend in de hoofdrol van de verfilming van
Ödön von Horváths toneelstuk over een ‘gevalllen vrouw’ Geschichten aus dem Wienerwald (Maximilian Schell, 1979). Daarna in
films als Trauma (top-billed; Gabi
Kubach, 1983), Bitte laßt die Blumen
leben (Duccio Tessari, 1986), The
Second Victory/Der zweite Sieg (tegenover Renee Soutendijk; Gerald Thomas,
1987), Der siebente Kontinent (top-billed;
Michael Haneke, 1989),
Es ist nicht leicht ein Gott zu sein (Peter Fleischmann, 1990), Suzie Washington (Florian Flicker, 1998), Inter-View (top-billed; Jessica Hausner, 1999), Der Überfall (Flicker, 2000), Ternitz, Tennessee (competitie IFFR; Mirjam Unger, 2000) en Heile Welt (Jakob M. Erwa, 2007). Vooral bekend als toneelspeelster en –regisseur, onder meer in Wenen, Zürich en Berlijn.
17 oktober 2015
Danièle Delorme
Frans
actrice en producent, geboren als Gabrielle Danielle Marguerite Andrée Girard. Lange
carrière als steractrice in breekbare, melancholieke rollen, waarvan de
bekendste wellicht het titelpersonage was van de eerste, Franse verfilming van
Colettes roman Gigi (Jacqueline
Audry, 1949). Later succesvol als producent, samen met haar tweede echtgenoot,
regisseur, scenarioschrijver en acteur Yves Robert. De eerste film van hun huis
Les Productions de la Guéville was de hit La
guerre des boutons (Robert, 1962), naar een klassiek kinderboek over
rivaliserende jongensbendes op het platteland.
Dochter van schilder René Girard wilde aanvankelijk concertpianiste worden. Ging acteerlessen nemen en debuteerde als 15-jarige, onder haar eigen naam, La belle aventure/De ontvoerde bruid (Marc Allégret, 1942). Daarna onder meer in Les petites du Quai aux Fleurs (M. Allégret, 1944), Les J3 (Roger Richebé, 1946), de als verloren beschouwde vroege lowbudgetfilm van Alain Resnais, Ouvert pour cause d’inventaire (1946), de verfilming van Jean-Paul Sartres Les jeux sont faits (Jean Delannoy, 1947), Impasse des Deux Anges/Gangsters in de nacht (Maurice Tourneur, 1948) en de korte film Aller et retour (Alexandre Astruc, 1948), Na het succes van Gigi volgden voornamelijk hoofdrollen: La cage aux filles (Maurice Cloche, 1949), Agnès de rien (Pierre Billon, 1950), Miquette et sa mère (Henri-Georges Clouzot, 1950), Minne, l’ingénue libertine (Audry, 1950), Rendez-vous avec la chance (Emil E. Reinert, 1950), tegenover Gérard Philipe in Souvenirs perdus (Christian-Jaque, 1950), …sans laisser d’adresse (Jean-Paul le Chanois, 1951), La jeune folle (Yves Allégret, 1952), Les dents longues (top-billed tegenover haar eerste echtgenoot Daniel Gélin; Gélin, 1952),
rmal"> tegenover Jean Marais in Le guérisseur/De bergdokter (Yves Ciampi, 1953), Si Versailles m’était conté (Sacha Guitry, 1954), Tempi nostri/Quelques pas dans la vie (Alessandro Blasetti, 1954), de operafilm Casa Ricordi/Onsterfelijke muziek (Carmine Gallone, 1954), Le dossier noir (André Cayatte, 1955), tegenover Jean Gabin in Voici le temps des assassins… (Julien Duvivier, 1956), Mitsou, ou Comment l’esprit vient aux filles (Audry, 1956), als Fantine in Les misérables (Le Chanois, 1958), Chaque jour a son secret (Claude Boissol, 1958), Prisons de femmes (Cloche, 1958), als bloemenverkoopster in de korte film Les fiancés du pont MacDonald (Agnès Varda, 1961) en Cléo de 5 à 7 (Varda, 1962), Le septième juré (Georges Lautner, 1962), de titelrol in Marie Soleil (Antoine Bourseiller, 1966), Des Christs par milliers (Philippe Arthuys, 1969), Hoa-Binh (Raoul Coutard, 1970), tegenover Jean-LouisTrintignant in Le voyou (Claude Lelouch, 1970),
Danièle Delorme door kebekmac
Absences répétées (prix Jean Vigo; Guy Gilles, 1972), Belle (André Delvaux, 1973), La barricade du Point du Jour (René Richon, 1978), La côte d’amour (Charlotte Dubreuil, 1982) en Novembermond (Alexandra von Grote, 1985). Laatste rol in de korte film van haar kleinzoon Hugo Gélin, La vie sans secret de Walter Nions (weer als bloemenverkoopster, 2001). Als producent van Comme des frères (Hugo Gélin, 2012) kreeg Delorme haar eerste Césarnominatie, voor beste debuutfilm, net als een jaar later voor La cage dorée (Ruben Alves, 2013).
In een aantal producties van Les Films de la Guéville was Delorme ook zelf te zien: de megahit, met name in Nederland en Duitsland, Un éléphant ça trompe énormément/Al is de leugen nog zo snel (Robert, 1976), het vervolg Nous irons tous au paradis (Robert, 1977), Qu’est-ce qui fait courir David? (Élie Chouraqui, 1982) en Sortez des rangs (Jean-Denis Robert, 1996). Produceerde zowel commerciële successen als kwetsbare arthouse-titels: Bébert et l’omnibus (Robert, 1963), Les copains (Robert, 1965), Alexandre le bienheureux (Robert, 1968), Camarades (Marin Karmitz, 1970), Le plein de super (Alain Cavalier, 1976), Sâle rêveur (Jean-Marie Périer, 1978), La femme qui pleure (Jacques Doillon, 1979), Martin et Léa (Cavalier, 1979), La drôlesse (Doillon, 1979),
Un étrange voyage (Cavalier, 1981), La fille prodigue (Doillon, 1981), Fréquence meurtre (Élisabeth Rappeneau, 1988), het voor een Oscar genomineerde Himalaya – L’enfance d’un chef (coproductie; Eric Valli en Michel Debats, 1999) en de korte film ter gelegenheid van de invoering van de euro À l’abri des regards indicrets (Alves en H. Gélin, 2002). Verdeelde twee jaar de nationale filmsubsidie als voorzitter van de commissie voor de ‘Avance sur recettes’ (1980-81). Moeder van acteur en producent Xavier Gélin.
12 oktober 2015
Jean Badal
Oorspronkelijk
Hongaars cameraman, die als János Badal in 1957 naar Frankrijk vluchtte. Werd
daar vooral bekend als chef-cameraman, samen met Andréas Winding, van het op
70mm gedraaide Playtime (Jacques
Tati, 1967) en eerder de in Frankrijk opgenomen Amerikaanse komedie What’s New, Pussycat? (geschreven door
Woody Allen; Clive Donner, 1965). Eindexamen aan de nationale Hongaarse
filmschool in 1951. Draaide een korte film van Miklós Jancsó (Kezünkbe vettük a béke ügyét, 1950) en
debuteerde als chef-camera met Ecseri
lakodalmas (László Kalmár, 1952), gevolgd door onder meer Rákóczi hadnagya (Frigyes Bán, 1954), Hintónjáró szerelem/Love Travels by Coach (László
Ranódy, 1955), Gábor diák (Kalmár,
1956) en Bakaruhában/A Sunday Romance (Imre
Fehér, 1957). Maakte zijn Franse debuut met Les
mauvais coups (met Simone Signoret; François Leterrier, 1961). Ook
verantwoordelijk voor het beeld van films als Le rendez-vous de minuit (Roger Leenhardt, 1961), Education sentimentale (naar Flaubert;
Alexandre Astruc, 1962), Ballade pour un
voyou (Claude-Jean Bonnardot, 1963), L’accident
(Edmond T. Gréville, 1963), Un roi
sans divertissement (Leterrier, 1963), Behold
a Pale Horse/En de hel volgde hem na (Fred Zinnemann, 1964),
Tintin et les oranges bleues/Kuifje en de blauwe sinaasappels (Philippe Condroyer, 1964), Här börjar äventyret/Adventure Starts Here (Jörn Donner, 1965), Les coeurs verts (Édouard Luntz, 1966), de korte Tati-film Cours du soir (Nicolas Rybowski, 1967), L’une et l’autre (René Allio, 1967), Les idoles (Marc’o, 1968), La fiancée du pirate (Nelly Kaplan, 1969), Le dernier saut/Legionnair tot de dood (Luntz, 1970), Promise at Dawn/La promesse à l’aube (Jules Dassin, 1970), Les assassins de l’ordre (met Jacques Brel; Marcel Carné, 1971), Un peu de soleil dans l’eau froide (Jacques Deray, 1971), Projection privée (Leterrier, 1973), de tv-film Parade (Tati, 1974), Verdict (met Sophia Loren en Jean Gabin; André Cayatte, 1974), Sérieux comme le plaisir (Robert Benayoun, 1975), Il faut vivre dangereusement (Claude Makovski, 1975), Goodbye Emmanuelle (met Sylvia Kristel; Leterrier, 1977), L’amour en question (Cayatte, 1978), Arch of Triumph (Daniel Mann, 1980), Le bahut va craquer (Michel Nerval, 1981), het debuut Les enfants volants (Guillaume Nicloux, 1991), Mocky Story (Jean-Pierre Mocky, 1991), Ville à vendre (Mocky, 1992) en het Hongaarse Kölcsönkapott idö/Living on Borrowed Time (naar Gyula Hernádi; István Poór, 1993).
07 oktober 2015
Gene Allen
Amerikaans
art director. Won een Oscar (samen met production designer Cecil Beaton en
decorateur George James Hopkins) voor My
Fair Lady (George Cukor, 1965). Eerder werd hij al genomineerd voor eerdere
films van Cukor, A Star Is Born (tevens
second unit regisseur; 1954) en Les Girls
(1957).
Ex-marineman begon na een kunstopleiding als storyboardartiest voor Warner Bros. Viel daar Cukor op, die hem als vertrouweling zag, bij voorbeeld in de oorlog bij My Fair Lady met kostuum- en productieontwerper Beaton. Allen verwierf de credit production designer bij The Adventures of Hajji Baba/De slavinnen van Bagdad (Don Weis, 1954), The Chapman Report (Cukor, 1962), de western The Cheyenne Social Club (Gene Kelly, 1970) en de extravagante musicalflop At Long Last Love (Peter Bogdanovich, 1975). Hij was art director voor Bhowani Junction (Cukor, 1956), Back from Eternity (John Farrow, 1956), het Danny Kaye-vehikel Merry Andrew (Michael Kidd, 1958), Heller in Pink Tights (Cukor, 1960), Let’s Make Love (met Marilyn Monroe en Yves Montand; Cukor, 1960) en Monroes onvoltooide zwanenzang Something’s Got to Give (Cukor, 1962). Voorzitter van de Academy of Motion Pictures Arts and Sciences (1983-85).
01 oktober 2015
Arnoud van Deelen
Nederlands socioloog
en ambtenaar. Een van de eerste Nederlandse wetenschappers
die promoveerden op een filmonderwerp, in 1969 aan het Heymans Instituut
(psychologie) van de Rijksuniversiteit Groningen. Van zijn dissertatie Sinds Godard; enige sociologische
beschouwingen over het nieuwe Franse filmen verscheen ook een
handelseditie. Ook schreef Van Deelen het boekje Er staat nog een sjoel in de Folkingestraat (1975) over de
geschiedenis van de joodse gemeenschap in de stad Groningen. Oprichter van de
Groningse Liga 68, waaruit het gelijknamige filmtheater zou voortkomen. Van
Deelen maakte drie jaar deel uit van het bestuur van de stichting Productiefonds
voor de Nederlandse Film en behoorde in 1978 tot de felste tegenstanders van
het toekennen van subsidie aan de speelfilm Spetters
(Paul Verhoeven, 1980). In een reconstructie van het televisieprogramma Andere Tijden (2002) zei Van Deelen over
het script van Gerard Soeteman: ,,Ik vond het oppervlakkig, clichématig en
vooral commercieel.” Van Deelen was tot zijn pensionering plaatsvervangend hoofd kunstzaken van
de gemeente Den Haag, en in die functie wegbereider van het Haags Filmhuis, nu Filmhuis Den Haag. Hij verzamelde schilderijen van het Groninger
kunstenaarscollectief De Ploeg.
Abonneren op:
Posts (Atom)