82, Amsterdam, 20
september, aneurysma van de aorta
In Frankrijk geboren Nederlands filmmaker en producent. Internationaal
opererende regisseur van speelfilms en documentaires, die in de hele wereld
werd gewaardeerd om zijn eigenzinnige en tot in de kleinste details beheerste
producties. Ondervond vooral in eigen land veel weerstand van subsidiënten en
kruideniers in het filmbedrijf, die hem vergeefs trachtten in hun eigen hokjes
op te sluiten. Zo had hij nog steeds geen distributeur voor zijn bekendste film
Spoorloos (1988), toen deze op het
Nederlands Filmfestival het Gouden Kalf voor beste lange speelfilm en de Prijs
van de Nederlandse Filmkritiek won. De verfilming van Tim Krabbé’s novelle Het Gouden Ei werd door het
bioscoopbedrijf namelijk te morbide gevonden. Pieter Goedings (The Movies) nam
de film alsnog in distributie. De debuterende Johanna ter Steege won er een
Europese Filmprijs voor en Sluizer mocht zelf de Hollywoodremake regisseren, The Vanishing (met Jeff Bridges, Sandra
Bullock en Kiefer Sutherland; 1993), al moest hij een montage met een happy end
op de koop toe nemen.
Ook de allereerste film van Sluizer, de korte
documentaire
De Lage Landen (1961),
een door Koninklijke Nederlandse Shell geproduceerd documentair portret van
Nederland en zijn strijd tegen het water, trok internationaal de aandacht. De
film won een Zilveren Beer in Berlijn en de Nederlandse Staatsprijs voor de
Filmkunst, toen de hoogste
nationale filmonderscheiding.
Daarvoor was de in Parijs geboren
zoon
van een Nederlandse vader en een Noorse moeder, die de oorlogstijd op een
Noord-Engelse kostschool doorbracht,
afgestudeerd aan de prestigieuze Franse
filmschool IDHEC en had hij geassisteerd bij Bert Haanstra, onder meer als
assistent-regisseur van sommige van diens opdrachtfilms voor Shell en de
speelfilm
Fanfare (Haanstra, 1958),
maar ook
Kleren maken de man (Georg
Jacoby, 1958). Na het succes van
De Lage
Landen/Hold Back the Sea haalde Sluizer met zijn volgende korte
documentaire
Clair-Obscur (1963) de
competitie van Cannes. Het was tevens het begin van zijn productiemaatschappij
Sluizer Films, die later MGS (Maatschappij George Sluizer) zou gaan heten en
die in de praktijk geleid zou worden geleid door zijn vrouw, Anne Lordon. Er
volgden korte documentaires als
Ierland (1964)
en een reeks specials voor National Geographic Society:
Yankee Sails across Europe (1966),
The Lonely Dorymen, Portugal’s Men of the Sea (1967) en
Siberia: The Lost Horizon (samen met
Rolf Orthel, 1969).
De facto gaf Sluizer leiding aan een groot aantal
cameramensen die opnamen maakten van het eerste grote popfestival in Nederland,
in Rotterdam-Kralingen (1970). Na veel gedoe prijkte vooral de naam van
producent Hans Jürgen Pohland op de credits van
Love and Music/Stamping Ground (1971). De jaren 70 voerden Sluizer
vooral naar Latijns-Amerika, waar hij in Brazilië een uitstekende korte film
maakte,
Het vlot/The Raft (1973),
maar vooral een imposant, bijna neo-realistisch speelfilmdebuut,
João
en het mes (competitie Berlijn; 1972). Hoewel de financiering vooral van
het Nederlandse Productiefonds kwam en de recensies uitstekend waren, kwam er
bijna niemand in de bioscoop kijken naar een film met Braziliaanse acteurs en
werd de film na een week al uit roulatie genomen. Een petitie van
collega-filmmakers en journalisten leidde tot een bescheiden reprise. Daarna
trad Sluizer in Peru op als productieleider van de megalomane speelfilm
Fitzcarraldo (Werner Herzog, 1982). Het
over een berg heentrekken van een rivierschip kostte enkele plaatselijke
medewerkers het leven, maar ook Sluizer werd bedreigd, door de permanent in
staat van oorlog met de regisseur verkerende hoofdrolspeler Klaus Kinski.
Intussen had MGS het plan opgevat om deel uit te gaan maken van de in die
periode succesvolle Nederlandse speelfilmmarkt, ook om uit de eventuele winst
eigen films te kunnen financieren. Het eerste project was een verfilming van
Het Jaar van de Kreeft (Herbert Curiël,
1975), een verfilming van het boek dat Hugo Claus schreef over zijn affaire met
actrice Kitty Courbois. Ze werden in de niet zo heel succesvolle filmversie
gespeeld door Rutger Hauer en Willeke van Ammelrooy.
Ook produceerde MGS Film
Tiro! (Jacob Bijl, 1979), dat in de Quinzaine
van Cannes te zien was en het speelfilmdebuut
Bastille (Rudolf van den Berg, 1984), naast de meeste van Sluizers
eigen Nederlandse films. Na de politieke documentaire over Palestina
Het Land der Vaderen (1975) was de
fictiefilm wederom een boekverfilming, naar de liefdesroman van Harry Mulisch
Twee Vrouwen/Twice a Woman (met Bibi
Andersson, Sandra Dumas en Anthony Perkins; 1979). Zijn eerste Gouden Kalf,
feitelijk een oeuvreprijs, won Sluizer in 1982 voor het scenario van de korte,
in Mexico gedraaide speelfilm
Tepito Si! De
korte miniwestern
Sweetwater Junction (1981)
werd gevolgd
door een in hetzelfde gat
in Texas gedraaide film over het maken van een film,
Red Desert Penitentiary (1985), die ook bijna niemand hier in de
bioscoop wilde zien. In feite was
Spoorloos
de eerste en enige (deels) Nederlandstalige speelfilm die Sluizer
regisseerde. Ook zijn volgende werk was internationaal: het op een novelle van
Bruce Chatwin gebaseerde Duits-Engelse
Utz
(1992), waarvoor hoofdrolspeler Armin Müller-Stahl in Berlijn een Zilveren
Beer won; de Engels-Amerikaanse thriller
Crimetime
(1996);
de voor een Gouden Kalf
(beste lange speelfilm) genomineerde
Portugees-Nederlandse komedie
Mortinho
por chegar a casa/Dying to Go Home (samen met Carlos da Silva; 1996); de
Duits-Belgisch-Engelse eurothriller
The
Commissioner (competitie Berlijn; 1998); en de op een roman van
Nobelprijswinnaar José Saramago gebaseerde Spaans-Portugees-Nederlandse
allegorie
La balsa de piedra/The Stone
Raft/Het Stenen Vlot (2002).De film werd genomineerd voor een Gouden Kalf
in de categorieën beste lange speelfilm en beste regie en bezorgde Sluizer een
Speciale Juryprijs, zijn derde Gouden Kalf. Het zag er naar uit dat de met een
slechte gezondheid kampende Sluizer zijn laatste film zou maken in 2010, de
mede door al-Jazeera gefinancierde lange documentaire
Homeland (2010), een woedende aanklacht tegen met name Israëls
oud-premier Ariel Sharon.
Maar Sluizer moest nog een ander project tot een goed
einde brengen, hetgeen hem met bewonderenswaardige bravoure lukte. De in 1993
grotendeels opgenomen Amerikaanse speelfilm
Dark
Blood kwam tot een onverwacht einde, door de plotselinge dood van
hoofdrolspeler River Phoenix. Er was een
completion
bond, dus de verzekeringsmaatschappij betaalde uit aan de producent en nam
in ruil daarvoor bezit van al het filmmateriaal. Wat Sluizer ook probeerde, de
filmrollen bleven voor eeuwig in de kluis. Uiteindelijk is het hem toch gelukt
ze in handen te krijgen, vermoedelijk door handelingen die zich het best als
diefstal zouden laten omschrijven. Maar in kunst en liefde is alles geoorloofd,
en Sluizer voltooide alsnog zijn versie van de film, met door hemzelf
ingesproken beschrijvingen van nog niet gedraaide scènes. Die versie ging in
2012 op het Nederlands Filmfestival in première en maakte een lange tournee
langs andere festivals, zoals Berlijn, Istanbul en Moskou. Veel kenners van
Sluizers werk noemden het zijn potentieel beste film en daar leek Sluizer het
niet oneens mee te zijn.
George Sluizer on Dark Blood from
CineCrowd on
Vimeo.
Overige documentaires als regisseur:
Letters (tevens geluid; 1973),
Drie dagen respijt (tevens geluid;
1973),
The Islanders (1976),
Een brief uit Libanon (tevens geluid en
montage; 1977),
De Amerikaanse Droom (1982)
en
Adios Beirut (tevens scenario,
geluid en montage; 1983). Sluizer was te zien in de korte Eisenstein-pastiche
De strijd der volharding (Paul Cohen,
2003), ter gelegenheid van het vijfjarig bestaan van het Dutch Directors Guild
(DDG). Hij was aan het eind van zijn leven de hoofdpersoon van twee
documentaires:
George Sluizer –Filmen
over Grenzen (Hans Heijnen, 2006) en
Sluizer
Speaks (Dennis Alink, 2014).
Waar het eerste portret vooral het
compromisloze, bijna pathologische fanatisme van de regisseur tegen het licht hield,
is de tweede voornamelijk een interview, net als het boek
Wie zijn ogen niet gebruikt, is een verloren mens (Hans Heesen,
2012). Sluizer hield van gekruide anekdotes en ongelooflijke verhalen, die soms
zo fantastisch klonken dat sommige toehoorders ze niet wilden geloven. Maar de
visie op Sluizer als een ontembaar filmbeest, met zeer beperkt oog voor de
medemens, wordt sterk tegengesproken door collega’s met wie hij werkte, zoals
zijn assistent bij
Twee Vrouwen Jurriën
Rood, en de studenten die hij les gaf op bij voorbeeld de Nederlandse
Filmacademie. Die benadrukken juist de gulheid waarmee hij zijn enorme kennis
en ervaring met volgende generaties deelde. Een zekere bitterheid jegens de
Nederlandse filmcultuur, die hem zo vaak schoffeerde, valt alleszins te
billijken. Werkte vaak samen met zijn kinderen, assistent-regisseur en
productieleider Anouk Sluizer en visual effectsman, editor en ontwerper Joris
Sluizer.