28 februari 2013

Armando Trovajoli

95, Rome, 28 februari, natuurlijke dood

 

Italiaans componist, eigenlijk Armando Trovaioli. Jazzpianist kreeg begin jaren 50 de leiding over een orkest voor lichte muziek van de RAI. Schreef diverse hits, zoals het legendarische nummer El negro zumbon uit de film Anna (Alberto Lattuada, 1951), schijnbaar gezongen door Silvana Mangano, maar in feite buiten beeld door zangeres Flo Sandon’s, maar ook van Sophia Lorens platenhit Che m’è imparato a ffà (1956).

Auteur van talloze filmsoundtracks, te beginnen met Riso amaro/Bittere rijst (samen met Goffredo Petrassi; Giuseppe de Santis, 1949). Zeer gewaardeerd om zijn werk voor regisseur Ettore Scola, die geen film zonder Trovajoli maakte, bijvoorbeeld de marsmuziek die overgaat in een liefdesthema aan het slot van Una giornata particolare (1977). Voorts onder meer La tratta delle bianche/White Slave Trade (Luigi Comencini, 1952), Le infedeli (Steno en Mario Monicelli, 1953), Un giorno in pretura (Steno, 1953), La donna del fiume (samen met Angelo Francesco Lavagnino; Mario Soldati, 1954), Camping (Franco Zeffirelli, 1957), Poveri milionari (Dino Risi, 1959),  Il vedovo (Risi, 1959), La cento chilometri (Giulio Petroni, 1959),

Tempi duri per i vampiri (Steno, 1959), Seddok, l’erede di Satana/Atomic Age Vampire (Anton Giulio Majano, 1960), La Ciociara/Two Women (Vittorio De Sica, 1960), La schiava di Roma/Slave of Rome (Sergio Grieco en Franco Prosperi, 1961), Ercole alla conquista di Atlantide/Hercules verovert Atlantis (Vittorio Cottafavi, 1961), Lycanthropus/I Married a Werewolf (onder het pseudoniem Francis Berman; Paolo Heusch, 1961), Ercole al centro della terra/Hercules at the Center of the Earth (Prosperi en Mario Bava, 1961), Boccaccio 70 (segment De Sica, 1962), Gli onorevoli (met Totò; Sergio Corbucci, 1963), I mostri (Risi, 1963), Ieri, oggi, domani (De Sica, 1963),

Che fine ha fatto baby Totò?/Whatever Happened to Baby Totò? (onder het pseudoniem Roman Vatro; Ottavio Alessi, 1964), La visita (Antonio Pietrangeli, 1964), Il giovedi (Risi, 1964), Alta infedeltà/High Infidelity (Monicelli, Elio Petri, Franco Rossi en Luciano Salce, 1964), Italiani brava gente (De Santis, 1964), Se permettete, parliamo di donne/Let’s Talk about Women (regiedebuut van Scola, 1964), Il magnifico cornuto (Pietrangeli, 1964), Matrimonio all’Italiana/Marriage Italian Style (De Sica, 1964), Casanova 70 (Monicelli, 1965), Sette uomini d’oro/7 Golden Men (Marco Vicario, 1965),

Operazione San Gennaro (Risi, 1966), L’arcidiavolo (Scola, 1966), I lunghi giorni della vendetta/Days of Vengeance/Voor goud en wat dollars (Florestano Vancini, 1967), Col cuore in gola/Deadly Sweet (Tinto Brass, 1967), Il profeta (Risi, 1968), Straziami, ma di baci saziami/Kill Me with Kisses (Risi, 1968), Riusciranno i nostri eroi a ritrovare l’amico, misteriosamente scomparso in Africa? (Scola, 1968), La matriarca/The Libertine (Pasquale Festa Campanile, 1968), Vedo nudo (Risi, 1969), Nell’anno del Signore/The Conspirators (Luigi Magni, 1969), Dramma della gelosia (Scola, 1970), Il prete sposato/De getrouwde priester (Vicario, 1970), La moglie del prete/The Priest’s Wife (Risi, 1970),  Permette? Rocco Papaleo (Scola, 1971), The Valachi Papers (Terence Young, 1972), La più bella serata della mia vita (Scola, 1972), Rugantino (met Adriano Celentano; Festa Campanile, 1973),

Sessomatto (Risi, 1973), Profumo di donna/Scent of a Woman (Risi, 1974), C’eravamo tanto amati (Scola, 1974), L’anatra all’arancia/Canard à l’orange (Salce, 1975), Telefoni bianchi (Risi, 1976), Brutti, sporchi e cattivi (Scola, 1976),

La stanza del vescovo (Risi, 1977), Mogliamante (Vicario, 1977), In nome del papa re (Magni, 1977), I nuovi mostri (Monicelli, Scola en Risi, 1977), La terrazza (Scola, 1980), La vita è bella (Grigori Tsjoechrai, 1981), Passione d’amore (Scola, 1981), La nuit de Varennes/Un nuovo mondo (Scola, 1982), Le bal/Il ballo (samen met Vladimir Cosma; Socla, 1983), Maccheroni/Macaroni (Scola, 1985), La famiglia (Scola, 1987), Miss Arizona (Pál Sándor, 1988), Splendor (Scola, 1989), Che ora è? (Scola, 1989), Il viaggio di capitan Fracassa (Scola 1990), Mario, Maria e Mario (Scola, 1993), Romanzo di un giovane povero (Scola, 1995), Giovani e belli (Risi, 1996), de documentaire Marcello Mastroianni: mi ricordo, sì, io mi ricordo (Anna Maria Tatò, 1997), La cena (Scola, 1998), Concorrenza sleale (Scola, 2001), Gente di Roma (Scola, 2003), de documentaire Marcello, una vita dolce (Mario Canale en Annarosa Morri, 2006) en La vita è una cosa merivigliosa (Carlo Vanzina, 2010). Getrouwd geweest met actrice Pier Angeli.

27 februari 2013

Dale Robertson

89, San Diego, 27 februari, complicaties longkanker en -ontsteking

 

Amerikaans acteur, eigenlijk Dayle Lymoine Robertson. In Oklahoma geboren robuuste ster van televisiewesterns en –series als Tales of Wells Fargo (1957), Dynasty (1981) en Dallas (1982). Daarvoor ook veel op het grote scherm, aanvankelijk vooral voor 20th Century Fox. Officieus debuut in The Boy with Green Hair (Joseph Losey, 1948), eerste credit als Jesse James tegenover Randolph Scott in Fighting Man of the Plains (Edwin L. Marin, 1949). Daarna The Cariboo Trail (met Scott; Marin, 1950), Two Flags West (Robert Wise, 1950), Call Me Mister (Lloyd Bacon, 1951) en een eerste hoofdrol in Take Care of My Little Girl (Jean Negulesco, 1951).

Voorts onder meer in Golden Girl (Bacon, 1951), Return of the Texan (top-billed; Delmer Daves, 1952), The Outcasts of Poker Flat (Joseph M. Newman, 1952), Lydia Bailey (top-billed; Negulesco, 1952), Full House (segment Henry Hathaway, 1952), The Silver Whip (top-billed; Harmon Jones, 1953), tegenover Betty Grable in de titelrol van The Farmer Takes a Wife (Henry Levin, 1953),

Devil’s Canyon (Alfred L. Werker, 1953), City of Bad Men (Jones, 1953), zijn persoonlijke favoriet The Gambler from Natchez (top-billed; Levin, 1954), Sitting Bull (top-billed; Sidney Salkow, 1954), Son of Sinbad (top-billed; Ted Tetzlaff, 1955), als poolreiziger in Top of the World (top-billed; Lewis R. Foster, 1955), A Day of Fury (top-billed; Jones, 1956), Dakota Incident (Foster, 1956), High Terrace (top-billed; Henry Cass, 1956), Hell Canyon Outlaws (top-billed; Paul Landres, 1957), tegenover Gina Lollobrigida in Anna di Brooklyn (Carlo Lastricati en Vittorio de Sica, 1958), Law of the Lawless (top-billed; William F. Claxton, 1964), Blood on the Arrow (top-billed; Salkow, 1964), Coast of Skeletons (Robert Lynn, 1964) en The One Eyed Soldiers (top-billed; John Ainsworth, 1966).  Getrouwd geweest met actrice Mary Murphy.

David Dewaele

37, Hazebrouck (Nord), 27 februari, hartstilstand

 

Frans acteur. Had een belangrijk aandeel in twee films van Bruno Dumont, in een belangrijke bijrol in Hadewijch (2009) en als de zwervende hoofdpersoon van Hors Satan (2011). Speelde ook klein rolletje in Flandres (Dumont, 2006). Niet te verwarren met de gelijknamige en even oude Belgische rockmuzikant die met zijn broer Stephen speelt in de Gentse band Soulwax.

21 februari 2013

Bob Godfrey

91, Engeland, 21 februari, in zijn slaap

 

In Australië geboren Engels animatieregisseur en -producent, die als baby met zijn Britse ouders terugkeerde naar Engeland. Won een Oscar voor de 25 minuten durende korte animatiefilm Great (1975). Oscarnominaties waren er voor Kama Sutra Rides Again (door Stanley Kubrick aangewezen voor het voorprogramma van A Clockwork Orange; 1971), Dream Doll (samen met Zlatkor Grigic, 1980) en Small Talk (1994).

Werkte vanaf 1950 voor de W.M. Larkins Studio, waar hij korte films regisseerde als Big Parade (1952) en het door Paul Klee geïnspireerde Watch the Birdie (1954). Richtte midden jaren 50 de eigen Biograph Studio op, met Keith Learner en Jeff Hale. Daar maakten ze talloze geanimeerde commercials voor de nieuwe zender ITV, de korte film Polygamous Polonius (1959), maar ook een parodie op het gebruik van cut-out animatie om producten te verkopen, Do It Yourself Cartoon Kit (1961), die een belangrijke invloed zou blijken op het latere werk van Terry Gilliam voor Monty Python’s Flying Circus.

Vanaf 1964 eigen productiehuis, Bob Godfrey’s Movie Emporium, dat cartoons maakte als Alf, Bill and Fred (1964) en Henry 9 to 5 (1971), Instant Seks (1980) en Bio-Woman (1981), naast een vierdelige tekenfilmserie The Beatles (1965). Adviseur bij hun lange animatiefilm Yellow Submarine (George Dunning, 1968). Werkte late vooral voor de BBC, bijvoorbeeld als samensteller van de educatieve kinderserie Do-It Yourself Film Animation Show (1974), waarvan Nick Park later zei dat hij er door op een idee was gebracht.

Ook voor de BBC kinderseries als Roobarb (1974) en Noah and Nelly in SkylArk (1976), beide met de stem van de vier dagen voor Godfrey overleden acteur Richard Briers als verteller.  Later werk onder meer de tv-serie Henry’s Cat (1983-84), Know Your Europeans: The United Kingdom (1994), Kevin Saves the World (1996) en Millennium: The Musical (1999). Gastrollen in de speelfilms A Hard Day’s Night (Richard Lester, 1964), Help! (Lester, 1965), Casino Royale (1967), The Bliss of Mrs. Blossom (Joseph McGrath, 1968) en The Falls (Peter Greenaway, 1980).

Aleksej (Joerijevitsj) German

74, Sint Petersburg, 21 februari, hartfalen

 

Russisch regisseur en scenarioschrijver. Zoon van schrijver en scenarist Joeri Pavlovitsj German, die de stof leverde voor twee van de films van Akesej: het oorlogsverhaal Proverka no dorogach/Controle onderweg (1971) en de roman Moj droeg Ivan Lapsjin/Mijn vriend Ivan Lapsjin. De in 1983 opgenomen film, die je zou kunnen omschrijven als herinneringen aan het stalinisme, werd onder de perestrojka in 1986 vrijgegeven en vestigde de internationale reputatie van German als fijnzinnig en opstandig filmmaker, die al zijn leven lang gevechten voerde met de Sovjet-censuur.

Werkte altijd voor de studio Lenfilm, die hem ook formeel ontsloeg. Op festivals als dat van Rotterdam werd Germans hele oeuvre tot dan toe opgediept en vertoond, en veelal ook met grote vertraging alsnog gedistribueerd. Debuteerde na in Leningrad te hebben gestudeerd bij regisseur Grigori Kozintsev met Sedmoj spoetnik/De zevende metgezel (co-regisseur Grigori Aronov, 1968), een terugblik op de naweeën van de revolutie van 1917. Zeer omstreden wegens de realistische weergave van de Grote Patriottische Oorlog (1942-45) was ook het op herinneringen van dichter Konstantin Simonov gebaseerde en lang verboden Dvadsat dnei bez vojny/20 dagen zonder oorlog (1977). Na de rehabilitatie door zijn vierde film maakte German in het nieuwe Rusland Chroestaljov, masjinoe!/Khroustalyov, ma voiture! (1998), een groteske satire over de zogeheten artsenprocessen van 1953, die na de première in competitie in Cannes slecht begrepen werd, maar naderhand toch langzaam cultstatus verwierf.

De opnamen van een zesde film zouden al geruime tijd terug voltooid zijn, te weten een verfilming van de sciencefictionroman Troedno byt bogom/It’s Not Easy to Be a God van de gebroeders Stroegatski (Stalker), eerder in 1989 in Duitsland verfilmd door Peter Fleischmann als Es ist nicht leicht ein Gott zu sein. Het project staat ook bekend als Istorija arkanarskoj rezni/Chronicle of the Arkanar Massacre en eerder in de scriptfase als The Tobacconist from Tobacco Street. Een project dat German werd aangeboden was het door Sergio Leone geïnitieerde spektakelstuk over het beleg van Leningrad. German weigerde omdat hij de periode als kind meegemaakt had en er zich alleen beelden in zwart-wit bij kon voorstellen.  Bijna al zijn werk is in zwart-wit en paart een (hyper)realistische stijl aan een sprookjesachtige vertelvorm; vrijwel elke film begint met een verteller.

German produceerde en schreef de Kazachs-Russische kostuumfilm Gibel Otrara (Ardak Amirkoelov, 1991). Ook produceerde hij een Petersburgse versie van Samuel Becketts Happy Days/Sjastlivje dni (Aleksej Balabanov, 1991). Hoofdpersoon van een tijdens de opnamen van zijn laatste film gedraaide Zwitserse documentaire, Dur d’être Dieu (Antoine Cattin en Pavel Kostomarov, 2012), die vorig jaar in Locarno te zien was. Speelde enkele gastrollen, bijvoorbeeld in Zamok/De burcht (Balabanov, 1994) en Manija Zjizeli/Gisèle’s Mania (Aleksej Oetsjitel, 1995). Jurylid in Cannes 1990. Getrouwd met coscenariste Svetlana Karmalita, vader van regisseur Aleksej Aleksejevitsj German jr. De achternaam wordt volgens de Engelse en Franse transcriptieregels van het Russisch gespeld als respectievelijk Gherman en Guerman, maar in het Nederlands en Duits is dat niet nodig, zolang je de beginletter maar uitspreekt als in garçon.

19 februari 2013

Donald Richie

88, Tokio, 19 februari, hartfalen

 

Amerikaans schrijver, criticus en wetenschapper, een van de grootste connaisseurs van de Japanse cinema. Uit Ohio afkomstige jongeman maakte in 1947 deel uit van de bezettingsmacht in Japan en publiceerde in het legertijdschrift Pacific Stars and Stripes beschouwingen over kabuki-theater en ikebana. Keerde na een studie Engelse literatuur aan Columbia (New York) in 1954 voorgoed terug naar Japan, maar behield altijd de Amerikaanse nationaliteit, ook al omdat de Japanse wet naturalisatie zo goed als onmogelijk maakt.

Belangrijkste propagandist van Japanse cinema in het westen, verzorgde in 1963 het eerste westerse retrospectief van Yasujiro Ozu tijdens het festival van Berlijn. Schreef boeken als The Japanese Film: Art and Industry (samen met Joseph L. Anderson, 1959),  The Films of Akira Kurosawa (1965), Ozu: His Life and Films (1974) en A Hundred Years of Japanese Film (2001). Schreef film- en literatuurrecensies voor de Engelstalige krant Japan Times (1954-2009). Was enkele jaren curator van het Museum of Modern Art in New York (1969-72). Schreef ook romans en reisboeken, waarvan The Inland Sea werd bewerkt tot een documentaire met Richie in beeld (Lucille Carra, 1991).

Regisseerde en schreef enkele korte experimentele films, die onder meer werden bekroond op het destijds gespecialiseerde festival van Knokke (1964): Atami Blues (1962), Boy with Cat (1966), Dead Youth (1967), Cybele (1968). Zijn bekendste eigen film was later het middellange Five Filosophical Fables (1970). Was als acteur te zien in Emotion (Nobuhiko Obayashi, 1966) en Rikyu (als priester; Hiroshi Teshigahara, 1989). Getrouwd geweest met schrijfster Mary Evans.

Park Chul-soo

64, Yongin (provincie Gyeonggi), 19 februari, aangereden door dronken automobilist

 

Zuid-Koreaans regisseur, scenarioschrijver en producent. Verwierf meeste bekendheid met de thriller 301, 302 (1995) over de merkwaardige relatie tussen twee buurvrouwen, een anorectische schrijfster en een door eten geobsedeerde kok. Er was in 2009 sprake van een Amerikaanse remake met Marisa Tomei en Liv Tyler, onder de titel 10A/10B, maar die lijkt er nooit te zijn gekomen. Regisseerde voor 301, 302 zeventien lange films die internationaal weinig opzien baarden, mogelijk met uitzondering van de wraak-horrorproductie Mother/Eomi (1985) . Debuteerde met Captain of the Back Streets/Golmok daejang (1978), gevolgd door de melodramatische hit The Rain That Falls Every Night/Bamimyeon naerineun bi (1979). Tot zijn latere werk behoren Farewell My Darling/Haksaeng bukgun shinwi (Montreal; 1996), het docudrama Family Cinema/Kazoku shinema (Chicago; 1998), Bongja (Karlovy Vary; 2000), het bijna Sirkiaanse melodrama Green Chair/Noksaek uija (Sundance; 2005) en B.E.D. (2012). Voltooid, maar nog niet vertoond is zijn laatste film Eating, Talking, Faucking (2013), die is opgebouwd uit 19 korte films over seks. Niet te verwarren met andere Koreaanse filmers met dezelfde veel voorkomende familienaam, zoals Park Chan-wook (Old Boy).

18 februari 2013

Joel Silberg

85, Israël, 18 februari, doodsoorzaak onbekend

 

In Palestina geboren Israëlisch regisseur, eigenlijk Yoel Zilberg. Volgde in Londen bij Old Vic een opleiding tot toneelregisseur, regieassistent van Otto Preminger bij de Hollywoodproductie Exodus (1960). Internationaal vooral bekend als regisseur van enkele Amerikaanse low-budget muziekfilms voor Golan-Globus: Breakin’ (1984), Rappin’ (1985) en Lambada (1990). Maakte de documentaire The Story of Palestine/Etz o Palestina (samen met Nathan Axelrod en Uri Zohar, 1962), Speelfilmdebuut met de komedie Simhon and Son/Mishpahat Simhon (1964). Verder onder meer Hasamba (1971), Kuni Lemel in Tel Aviv/Kuni Leml b’Tel Aviv (met Mike Burstyn als rabbi; 1976), Hershele (met Burstyn; 1977), My Mother the General/Imi hageneralit (met Gila Almagor; 1980), de West-Duits-Israëlische coproductie Pinups und ein heißer Typ (rond de meidengroep The Pinups; 1981), Kuni Leml b’Kahir/Kuni Lemel in Kairo (met Burstyn; 1983),

de Amerikaanse worstelaarsklucht Bad Guys (met Adam Baldwin; 1986), het Argentijns-Amerikaanse Catch the Heat (1987) en de vrouwengevangenisfilm Prison Heat (1993).

17 februari 2013

Richard Briers

79, Londen, 17 februari, longemfyseem

 

Engels acteur. Internationaal vooral bekend door zijn hoofdrol in de komische tv-serie over een duurzaam levende gepensioneerde, The Good Life/Terug naar de natuur (1975-78).  Hoewel hij als kind in Guildford op een flat boven een bioscoop woonde, vooral actief in televisieproducties en ook in het theater, veelal onder regie van zijn goede vriend Sir Kenneth Branagh. In films als Girls at Sea (Gilbert Gunn, 1958), Bottoms Up (Mario Zampi, 1960), het Mrs, Marple-mysterie Murder She Said (George Pollock, 1961), tegenover Norman Wisdom in The Girl on the Boat (Henry Kaplan, 1961), tegenover zijn neef Terry-Thomas in A Matter of WHO (Don Chaffey, 1961), The Bargee (Duncan Wood, 1964), tegenover Raquel Welch in Fathom (Leslie H. Martinson, 1967), Rentadick (Jim Clark, 1972), A Chorus of Disapproval (Michael Winner, 1989), Henry V (Branagh, 1989), Peter’s Friends (Branagh, 1992), Much Ado about Nothing (Branagh, 1993), Frankenstein (Branagh, 1994), In the Bleak Midwinter (Branagh, 1995), als Polonius in Hamlet (Branagh, 1996), als bisschop in Spice World (Bob Spiers, 1997), Love’s Labour’s Lost (Branagh, 2000), Unconditional Love (P.J. Hogan, 2002), als Smee in Peter Pan (Hogan, 2003), As You Like It (Branagh, 2006) en Cockneys vs Zombies (Matthias Hoene, 2012). Leende zijn stem aan de animatiefilm Watership Down/Waterschapsheuvel (Martin Rosen, 1978) en als de vader van Bob de Bouwer in de series van Bob the Builder, alsmede als ingenieur Isambard Kingdom Brunel in de met een Oscar bekroonde korte animatiefilm Great (Bob Godfrey, 1975). Getrouwd met actrice Ann Davies, vader van actrice Lucy Briers.

16 februari 2013

Enio Girolami

78, Rome, 16 februari, na een korte ziekte

 

Italiaans acteur, vaak onder het pseudoniem Thomas Moore of als Ennio Girolami. Zoon van regisseur Marino Girolami, broer van regisseur Enzo G. Castellari. Droeg vaak een vlassig snorretje in talloze films, doorgaans zonder al te hoge ambities, Debuut in Lo sai che i papaveri (Marcello Marchesi en Vittorio Metz, 1952). Een kleine greep: Ci troviamo in galleria (Mauro Bolognini, 1953), als zanger in restaurant in Il seduttore (Franco Rossi, 1954), Ore dieci lezione di canto (M. Girolami, 1955), Marisa la civetta (Bolognini, 1957), als de pooier Amleto in Le notti di Cabiria/De nachten van Cabiria (Federico Fellini, 1957), Vacanze a Ischia (Mario Camerini, 1957), Giovani mariti (Bolognini, 1958), Racconti d’estate (Gianni Franciolini, 1958), tegenover de jonge Mario Girotti/Terence Hill in Spavaldi e innamorati (Giuseppe Vari, 1959), La garçonnière/Apartamento clandestino (Giuseppe de Santis, 1960), Caccia al marito (M. Girolami, 1960), Ferragosto in bikini (M. Girolami, 1960), top-billed in Bellezze sulla spiaggia (geregisseerd door zijn oom Romolo Guerrieri, 1961),

Twist, lolite e vitelloni (M. Girolami, 1962), als Patroclus in L’ira di Achille/Achilles (M. Girolami, 1962), top-billed in de episodenfilm Siamo tutti pomicioni (M. Girolami, 1963), Le motorizzate (M. Girolami, 1963), top-billed in Veneri al sole (M. Girolami, 1965), Die schwarzen Adler von Santa Fe (Ernst Hofbauer, 1965), Pochi dollari per Django/Een paar dollars voor Django (Léon Klimovsky, 1966), I crudeli/Hellbenders (Sergio Corbucci, 1967), Sette Winchester per un massacro/Payment in Blood/Renegade Riders (Castellari, 1967),

Il piombo e la carne/Bullets and the Flesh (M. Girolami, 1967), A Ghentar si muore facile (Klimovsky, 1967), Due rrringos nel Texas (M. Girolami, 1967), Quella sporca storia nel West/Johnny Hamlet (Castellari,1968),

Anche nel West c’era una volta Dio/Between God, the Devil and a Winchester (M. Girolami, 1968), Reverendo Colt (Klimovsky, 1970), Las amantes del diablo/I diabolici convegni/Feast for the Devil (José Maria Elorrieta, 1971), Roma, l’altra faccia della violenza/The Other Side of Violence(M. Girolami, 1976), Il giorno del cobra/Day of the Cobra (Castellari, 1980), L’ultimo squalo/The Last Shark/De laatste Jaws (Castellari, 1981), Tenebre (Dario Argento, 1982), 1990: I guerrieri del Bronx/Bronx Warriors (Castellari, 1982), I nuovi barbari/The New Barbarians (Castellari, 1983), Fuga dal Bronx/Bronx Warriors 2 (Castellari, 1983), TuaregIl guerriero del deserto/The Desert Warrior (Castellari, 1984), Sinbad of the Seven Seas (Castellari, 1989), Li chiamaronobriganti!/Briganti (Pasquale Squitieri, 1999) en Velocità massima (Daniele Vicari, 2002).

14 februari 2013

Richard Collins

98, Ventura CA, 14 februari, longontsteking

Amerikaans scenarioschrijver en televisieproducent. Eerste geproduceerde script was voor Paramount Rulers of the Sea (met Douglas Fairbanks Jr.; Frank Lloyd, 1939). Schreef voor RKO One Crowded Night (Irving Reis, 1940), Lady Scarface (Frank Woodruff, 1941) en rewrites van Journey into Fear (Orson Welles en Norman Foster, 1943). Daarna voor MGM Thousands Cheer (George Sidney, 1943) en de curieuze Sovjetpropagandafilm Song of Russia (samen met Paul Jarrico; Gregory Ratoff, 1944) en voor Universal het Abbott & Costello-vehikel Little Giant (William A. Seiter, 1946). Voorts China Venture (Don Siegel, 1953), Riot in Cell Block 11 (Siegel, 1954), The Adventures of Haiji Baba/De slavinnen van Bagdad (Don Weis, 1954),

 Cult of the Cobra (Francis D. Lyon, 1955), het Mike Hammer-avontuur My Gun Is Quick (Phil Victor en George White, 1957), The Badlanders (Delmer Daves, 1958), Edge of Eternity (Siegel, 1959) en Pay or Die (Richard Wilson, 1960). Bekende in 1951 voor de House Un-American Activities Committee(HUAC) tot 1939 lid te zijn geweest van communistische organisaties en noemde ook namen van collega’s (Jarrico, Budd Schulberg), waarover hij later spijt zou betuigen. Werkte sindsdien vooral als televisieproducent, van series als Bonanza (1968-73) en Matlock (1986-92). Getrouwd geweest met actrice Dorothy Comingore, die Susan Alexander speelde in Citizen Kane (Welles, 1941). Zij scheidden in 1945; Comingores weigering mee te werken met HUAC zou een inspiratie hebben gevormd voor het personage van Annette Bening in Guilty by Suspicion (Irwin Winkler, 1991).

10 februari 2013

Petro Vlahos

96, Los Angeles?, 10 februari, natuurlijke dood

 

Amerikaans special effects-ingenieur. Won een speciale Oscar voor zijn verbetering van het blue screen  of chroma key procedé zodat het beter te combineren viel met animatie. Dankzij Vlahoscolor traveling matte composite cinematography danste Dick Van Dyke moeiteloos met pinguïns in Mary Poppins (Robert Stevenson, 1964).

Het werd ook toegepast in andere Disney-films en in The Birds (Alfred Hitchcock, 1963). Vlahos, oorspronkelijk een luchtvaartingenieur, had de chroma key niet zelf uitgevonden, die eer komt Larry Butler toe, voor het eerst toegepast in de Britse productie The Thief of Baghdad (Ludwig Berger, 1939). Vlahos perfectioneerde de techniek voor Ben Hur (William Wyler, 1959). In 1995 kreeg Vlahos samen met zijn zoon Paul een tweede technische Oscar, voor de door hem ontwikkelde Ultimatte, die op elektronische wijze beelden van verschillende herkomst wist te combineren. Vlahos was hoofdonderzoeker van het Motion Picture Research Centre.

08 februari 2013

Alan Sharp

79, Los Angeles, 8 februari, hersentumor

Schots scenarioschrijver.  Auteur van het Schotse nationale epos Rob Roy (Michael Caton-Jones, 1995). Al vanaf begin jaren 60 in Hollywood, schreef aanvankelijk vooral voor televisie. Eerste geproduceerde script: The Last Run (Richard Fleischer, als vervanger van de met ruzie over rewrites vertrokken John Huston, 1971), een memorabele actiefilm met George C. Scott. Noemde zijn vaak maatschappijkritische en cynische  verhalen met scherpe dialogen zelf ,,existentiële melodrama’s’’. Onder meer de cultwestern The Hired Hand (Peter Fonda, 1971), de Vietnammetafoor Ulzana’s Raid (Robert Aldrich, 1972),

Billy Two Hats (Ted Kotcheff, 1974), de film noir Night Moves (Arthur Penn, 1975), het post-apocalyptische Damnation Alley (Jack Smight, 1977), The Osterman Weekend (naar Robert Ludlum; Sam Peckinpah, 1983) en Dean Stanley (Toa Fraser, 2008). Schreef en regisseerde Little Treasure (1985), een weinig vertoonde misdaadkomedie met Margot Kidder, Ted Danson en Burt Lancaster. Enkele romans. Uit zijn relatie met schrijfster Beryl Bainbridge werd een dochter geboren.

07 februari 2013

Krsto Papić

79, Zagreb, 7 februari, doodsoorzaak onbekend

 

In het huidige Montenegro geboren Kroatisch regisseur en scenarioschrijver. Leidende figuur in de Joegoslavische Nieuwe Golf van de jaren 60, die zich kritisch opstelde tegenover het communisme en dus met censuurproblemen te maken kreeg. Zijn belangrijkste films waren Lisice/Handcuffs (Quinzaine; 1970)

en PredstavaHamleta’ u Mrduši Donjoj/Acting Hamlet in the Village of Mrduša Donja (competitie Berlijn; 1974), met in de titelrol de latere Hollywood-bijrolacteur Rade Serbedzija. Beide films legden verraderlijke tendensen in de politieke cultuur bloot aan de hand van het leven in een afgelegen dorp. Nog duidelijker allegorisch was Izbavitelj/The Rat Savior (hoofdprijs Fantasporto; 1976), een variatie op Invasion of the Body Snatchers, waarin ratachtigen langzaam alle mensen vervangen. Papić kwam voort uit een actieve groep cinefielen in Zagreb. Hij debuteerde met een bijdrage aan het drieluik Ključ/The Key (1965) en daarna met de eigen speelfilm Iluzija (1967). Voorts het Engelstalige The Secret of Nikola Tesla/Tajna Nikole Tesle (1980), het voor een Golden Globe genomineerde Život sa stricem/My Uncle’s Legacy (1988), Story from Croatia/Idaho Potato/Prica iz Hrvatske (1991). When the Dead Start Singing/Kad mrtvi zapjevaju (1999) en Infekcija (2003).

06 februari 2013

Stuart Freeborn

98, Londen, 6 februari, natuurlijke dood

 

Engels grimeur. Veteraan in de Britse filmindustrie werd als special make-up-expert geestelijk vader van ‘personages’ als Chewbacca en Yoda in George Lucas; eerste Star Wars-trilogie (1977-83). Ook was hij verantwoordelijk voor de vormgeving van de primaten in de openingsscène van 2001: A Space Odyssey (Stanley Kubrick, 1968). Werkte al vanaf 1936 als grimeur, met name aan producties van Alexander Korda, maar kreeg zijn eerste officiële credit voor I See a Dark Stranger (Frank Launder, 1946). Daarna vermeld als ‘make-up artist’ bij producties als Oliver Twist (David Lean, 1948), Obsession (Edward Dmytryk, 1949), Madeleine (Lean, 1950), het in Nederland opgenomen The Man Who Watched Trains Go By (Harold French, 1952), The Dam Busters (Michael Anderson, 1955), A King in New York (Charles Chaplin, 1957), The Bridge on the River Kwai (Lean, 1957), I Was Monty’s Double (John Gullermin, 1958), The Mouse That Roared (Jack Arnold, 1959), Oscar Wilde (Gregory Ratoff, 1960), The Hands of Orlac (Edmond T. Gréville, 1960),

The Young Ones (met Cliff Richard; Sidney J. Furie, 1961), Tarzan Goes to India (Guillermin, 1962), Heavens Above! (John en Roy Boulting, 1963), Dr. Strangelove or: How I Learned to Stop Worrying and Love the Bomb (Kubrick, 1964), Seance on a Wet Afternoon (Bryan Forbes, 1964),

Guns at Batasi (Guillermin, 1964), Those Magnificent Men in Their Flying Machines/Die knotsgekke kerels in hun vliegende kratten (Ken Annakin, 1965), Caccia alla volpe/After the Fox (Vittorio de Sica, 1966), Oh! What a Lovely War (Richard Attenborough, 1969), The Adventurers (Lewis Gilbert, 1969), 10 Rillington Place (Richard Fleischer, 1971), Blind Terror (Fleischer, 1971), Young Winston (Attenborough, 1972), Soft Beds, Hard Battles (R. Boulting, 1974), Murder on the Orient Express (Sidney Lumet, 1974), The Adventure of Sherlock Holmes’ Smarter Brother (Gene Wilder, 1975) en The Omen (Richard Donner, 1976). Sindsdien vooral ‘special male-up’ en visuele effecten: Superman (Donner, 1978) en drie vervolgfilms, The Great Muppet Caper (Jim Henson, 1981), Top Secret! (Jim Abrahams en David & Jerry Zucker, 1984), King David (Bruce Beresford, 1985), Santa Claus (Jeannot Szwarc, 1985) en Haunted Honeymoon (Wilder, 1986).

05 februari 2013

Gerry Hambling

86, Burwell (Cambridgeshire), 5 februari, natuurlijke dood

 

Engels editor. Zes Oscarnominaties, waarvan vijf voor films geregisseerd door Alan Parker: Midnight Express (1978), Fame (1980), Mississippi Burning  (1988), The Commitments (1991) en Evita (1996). Ook genomineerd voor In the Name of the Father (Jim Sheridan, 1993). Montage-assistent vanaf 1949, eerste eigen montage Dry Rot (Maurice Elvey, 1956). Sneed onder meer The Whole Truth (John Guillermin, 1958), Left Right and Centre (Sidney Gilliat, 1959), The Bulldog Breed (met Norman Wisdom; Robert Asher, 1960), A Stitch in Time (met Wisdom; Asher, 1963), The Early Bird/De verknipte melkboer (met Wisdom; Asher, 1965),

That Riviera Touch (Cliff Owen, 1966), Bugsy Malone (Parker, 1976), Heartaches (Donald Shebib, 1981), Shoot the Moon (Parker, 1982), Pink Floyd – The Wall (Parker, 1982), Another Country (Marek Kanievska, 1984), Birdy (Parker, 1984), Absolute Beginners (Julien Temple, 1986), Angel Heart (Parker, 1987), de Bill Cosby-flop Leonard Part 6 (Paul Welland, 1987), Come See the Paradise (Parker, 1990), City of Joy (Roland Joffé, 1992), The Road to Wellville (Parker, 1994), White Squall (Ridley Scott, 1996), The Boxer (Sheridan, 1997), Angela’s Ashes (Parker, 1999) en The Life of David Gale (Parker, 2003). Was ook enige tijd geluidseditor, bijvoorbeeld van The Servant (Joseph Losey, 1963), King and Country (Losey, 1964), Wuthering Heights (Robert Fuest, 1970) en The Deserter (Burt Kennedy, 1971).

04 februari 2013

Julian B. Coco

89, Laren NH, 4 februari, doodsoorzaak onbekend

 

Op Curaçao geboren Nederlands gitarist en gelegenheidsacteur, voluit Julián Basilico Coco. Kwam in 1953 naar Nederland om contrabas en later (als eerste in Amsterdam) gitaar te studeren aan het conservatorium. Speelde zowel in symfonieorkesten als met internationale jazzcoryfeeën, maar ook veel Antilliaanse volksmuziek. Componeerde de muziek voor de middellange film Mijn zuster de negerin (Dirk Jan Braat, 1980). Hoofdpersoon van het muzikale portret voor de VPRO-televisie Wie is Julian B. Coco? (Ton Hasebos, 1963). Is als gitarist te zien in de korte film Jongens, jongens wat een meid (Pim de la Parra, 1965) en speelde een rol in de middellange speelfilm De antikrist (Roeland Kerbosch, 1973). Waarschijnlijke de eerste bekende Antilliaanse Nederlander.

03 februari 2013

Peter Gilmore

81, Londen, 3 februari, natuurlijke dood

 

In Duitsland geboren Engels acteur. Zou nooit los komen van zijn grootste succes, de hoofdrol van de 19de eeuwse kapitein en reder James Onedin in alle acht seizoenen van de tv-serie The Onedin Line (1971-80). Kwam op zijn zesde naar Engeland, waar hij het als puber slechts kort uithield aan de Royal Academy of Dramatic Arts. Werd daarna militair en zanger in de George Mitchell Singers. Via revues, musicals, commercials en tv-werk ook enkele filmrollen, waaronder elf in de notoire reeks Carry on. Een vermoedelijk complete filmografie: Bomb in the High Street (Peter Bezencenet en Terry Bishop, 1961), Carry on Cabby (Gerald Thomas, 1963), als piratenkapitein in Carry on Jack (Thomas, 1963), Master Spy (Montgomery Tully, 1964), als galeimeester in Carry on Cleo (Thomas, 1964), de muziekfilm rond Freddie & the Dreamers Every Day’s a Holiday (James Hill, 1965), You Must Be Joking! (Michael Winner, 1965), Doctor in Clover (Ralph Thomas, 1966), Carry on Cowboy (G. Thomas, 1966), The Great St. Trinian’s Train Robbery (Frank Launder en Sidney Gilliat, 1966), I’ve Gotta Horse (met tieneridool Billy Fury; Kenneth Hume, 1966), als Robespierre in Don’t Lose Your Head (G. Thomas, 1966), The Jokers (Winner, 1967), Follow That Camel (G. Thomas, 1967), Carry on Doctor (G. Thomas, 1967), Carry on… up the Khyber (G. Thomas, 1968), Oh! What a Lovely War (Richard Attenborough, 1969), Carry on Again Doctor (G. Thomas, 1969), My Lover My Son (John Newland, 1970), Freelance (Francis Megahy, 1971), als Franse koning in Carry on Henry (G. Thomas, 1971), The Abominable Dr. Phibes (Robert Fuest, 1971), Warlords of Atlantis (Kevin Connor, 1978), The Lonely Passion of Judith Hearne (Jack Clayton, 1987) en Carry on Columbus (G. Thomas, 1992). Derde vrouw was Anne Stallybrass, zijn tegenspeelster in de eerste twee seizoenen van The Onedin Line.

02 februari 2013

John Kerr

81, Pasadena, 2 februari, na een korte ziekte

 

Amerikaans acteur. Zoon van Broadway-acteurs Geoffrey Kerr en June Walker, kleinzoon van filmacteur Frederick Kerr (de oude baron in Frankenstein, James Whale, 1931). Waarschijnlijk het bekendst door zijn rol van een jonge luitenant in de Rodgers & Hammerstein-musical South Pacific (Joshua Logan, 1958). Maakte zijn filmdebuut in The Cobweb (Vincente Minnelli, 1955), waarna de regisseur hem vroeg voor de filmversie van Tea and Sympathy (Minnelli, 1956). In de Broadway-uitvoering van het toneelstuk over een ‘sissy’ speelde hij ook tegenover naamgenote Deborah Kerr – geen familie.

Voorts tegenover Leslie Caron in Gaby (Curtis Bernhardt, 1956), als druivenplukker tegenover Pier Angeli, Mel Ferrer en Michèle Morgan in The Vintage (Jeffrey Hayden, 1957), in The Crowded Sky (Joseph Pevney, 1960), Girl of the Night (Joseph Cates, 1960), tegenover Vincent Price in de Poe-film Pit and the Pendulum/Het mysterie van de dodende slinger (Roger Corman, 1961) en Seven Women from Hell/Vrouwen achter prikkeldraad (Robert D. Webb, 1961). Daarna vooral televisie, bijvoorbeeld als officier van justitie in twee populaire series, Peyton Place (1965-66) en The Streets of San Francisco (1973-77).