74, Santa
Monica, 8 augustus, alvleesklierkanker
Amerikaans actrice, geboren als Karen Blanche Ziegler. Ster van de tegencultuurcinema in het Hollywood
van de jaren 70, die haar leven lang in onafhankelijke films is blijven spelen,
zij het later vooral horror- en exploitatiewerkjes. Licht loensend, met een
wipneus en volle lippen, groeide ze in haar vaak manische rollen uit tot
begeerlijke libertijn, geheel passend bij de tijdgeest. De in Illinois geboren actrice studeerde in New York bij Lee
Strasberg. Filmdebuut als ‘Betty, beschilderde vrouw’ in de tienerexploitatie The Prime Time (Gordon Weisenborn, 1959).
Speelde veel theater, toen Francis Ford Coppola
haar een rol gaf in You’re a Big Boy Now (1966).
Ze was al dertig en gescheiden van haar eerste echtgenoot Charles
Black toen de hele wereld haar omarmde, door een cruciale bijrol in de culthit Easy Rider (Dennis
Hopper, 1966), als een door advocaat Jack Nicholson
op een lsd-trip meegenomen hoertje. Nicholson was
opnieuw haar tegenspeler in Five Easy
Pieces (Bob Rafelson, 1970). Haar fenomenale rol
van de serveerster Rayette, verleid en gedumpt door
de verwende rijkeluiszoon, leidde tot een Oscarnominatie (de enige) en een
Golden Globe.
Daarna te zien in Nicholsons
regiedebuut Drive, He Said (1971), de
western A Gunfight
(Lamont Johnson, 1971), Born to Win (Ivan
Passer, 1971), Cisco Pike
(met haar favoriete tegenspeler Kris Kristofferson;
Bill L. Norton, 1972), de verfilming van Philip Roths Portnoy’s Complaint (Ernest Lehman, 1972), de eerste griezelfilm The Pyx (top-billed tegenover Christopher
Plummer; Harvey Hart, 1973),
de spijkerharde misdaadfilm The Outfit (John Flynn, 1973), als Myrtle
Wilson in The Great Gatsby
(tweede Golden Globe; Jack Clayton, 1974), Law and Disorder (Passer,
1974) en als stewardess aan het stuur in de rampenfilm Airport 1975 (Jack Smight, 1974). Na de
flop van The Day of the Locust (John Schlesinger,
1975) oogstte Black veel lof voor haar rol van countryzangeres
Connie White in de ensemblefilm Nashville
(Robert Altman, 1975). Ook schreef en zong ze haar liedjes en deelde in de
collectieve Grammy voor de soundtrack. Er volgde een
periode met overwegend mindere films: Ace
Up My Sleeve (Passer, 1976), Alfred Hitchcocks tamelijk teleurstellende zwanenzang Family Plot (top-billed;
1976), het griezelmysterie Burnt Offerings (top-billed; Dan Curtis, 1976),
de ruimtevaartfilm Capricorn One (Peter Hyams,
1976), het Canadese In Praise of Older Women (George Kaczender,
1978), de Italiaans-Duitse heist movie met
Lee Van Cleef The Squeeze/L’ultimo colpo (Antonio Margheriti, 1978) en het vergelijkbare Killer Fish/L’agguato sul fondo
(Margheriti, 1979), de Zambiaans-Zweedse
verfilming van Doris Lessings
The Grass Is Singing/Gräset sjunger (top-billed; Michael Raeburn, 1981) en
Chanel Solitaire (Kaczender,
1981). Na al deze omzwervingen werd de hernieuwde samenwerking met Altman
gezien als beider comeback. Blacks rol in Come Back to the Five and Dime, Jimmy Dean, Jimmy Dean (1982)
hoort tot haar beste werk, maar de meeste aandacht ging uit naar de als serieus
actrice debuterende zangeres Cher. Direct daarna speelde Black Can She Bake a Cherry Pie? (Henry
Jaglom, 1983), en daarna liep het allooi van haar films op enkele
uitzonderingen na zienderogen terug.
Onder meer in Martin’s Day (Alan Gibson, 1985), een aflevering van de tv-serie The Hitchhiker (Mai Zetterling,
1985), Inferno in Diretta/Cut
and Run (over de massale zelfmoord in Jonestown; Ruggero Deodato, 1985), Flight
of the Spruce Goose (top-billed;
Lech Majewski, 1986), tegenover haar zoon Hunter Carson in Invaders from Mars (top-billed; Tobe Hooper, 1986), It’s Alive III:
Island of the Alive (Larry Cohen, 1987), Homer and Eddie (Andrey Konchalovsky, 1989), Evil Spirits (top-billed; Gary Graver, 1990),
Mirror Mirror (top-billed; Marina Sargenti, 1990), Rubin and Ed (Trent Harris, 1991), Children of the Night (top-billed;
Tony Randel, 1991),
The Player (Altman, 1992), Plan
10 from Outer Space (Harris, 1995), Crimetime (George Sluizer,
1996), Children of the Corn: The Gathering (Greg Spence,
1996), Dogtown (George Hickenlooper.
1996), Conceiving Ada (tegenover
Tilda Swinton; Lynn Hershman-Leeson, 1997), de korte film Stripping for Jesus
(Anne Heche, 1998), Gypsy 83 (Todd Stephens, 2001), Teknolust (met Swinton;
Hershman-Leeson, 2002), House of 1000 Corpses (Rob Zombie, 2003),
Firecracker (Steve Balderson,
2005), Hollywood Dreams
(Jaglom, 2006), Suffering Man’s Charity/Ghost Writer (Alan Cumming,
2007),
Irene in Time (Jaglom, 2009), Repo Chick (Alex Cox, 2009), Maria
My Love (Jasmine Chazelle, 2011), Some Guy Who Kills People (Jack Perez, 2011) en Dark Blood (Sluizer, 2012, opgenomen in
1993). Laatste voltooide film: Ooga Booga (top-billed; Charles Band, 2013). Komt onder meer aan het woord in de
documentaires Jonas in the Desert (Peter Sempel, 1994), Easy Riders, Raging
Bulls: How the Sex, Drugs and
Rock‘n’Roll Generation Saved Hollywood (Kenneth Bowser,
2003) en George Sluizer
– Filmen over grenzen (Hans Heijnen, 2006). Gescheiden van
scenarioschrijver L. M. Kit Carson. Laatste
echtgenoot was regisseur, producent en editor Stephen Eckelberry.
Samen actief lid van de Church of Scientology.