Filmkenner Hans Beerekamp verzamelt op deze site informatie over mensen die alleen nog te bewonderen zijn door hun bijdrage aan het eeuwige filmscherm.
Engels acteur, voluit Peter Nigel Terry. Klassiek
toneelspeler, met lange staat van dienst bij verschillende gezelschappen, waaronder
de Royal Shakespeare Company. Speelde na een opvallend filmdebuut als prins Jan
in The Lion in Winter (Anthony
Harvey, 1968) vooral kostuumrollen, waarvan de bekendste die waren van koning
Arthur in Excalibur (John Boorman,
1981) en de renaissanceschilder Caravaggio
in de gelijknamige film (Derek Jarman, 1986).
Voorts onder meer in Sylvia (Michael Firth, 1985), Déjà Vu (Anthony B. Richmond, 1985), The Last of England (Jarman, 1988), War Requiem (Jarman, 1989), Edward II (Jarman, 1991), Christopher Columbus: The Discovery (John
Glen, 1992), de tv-serie Covington Cross (top-billed;
1992), Gengis Khan (Ken Annakin, 1992,
in een nieuwe bewerking opnieuw uitgebracht in 2010), Blue (alleen stem; Jarman, 1993), als de profeet Zarathustra in On Wings of Fire (Cyrus Bharucha, 2001),
The Emperor’s New Clothes (Alan
Taylor, 2001), The Search for John
Gissing (Mike Binder, 2001), Feardotcom
(William Malone, 2002), The Tulse
Luper Suitcases, Part 1: The Moab Story (Peter Greenaway, 2003), The Tulse Luper Suitcases: Antwerp (Greenaway,
2003), Troy (Wolfgang Petersen, 2004)
en Red Mercury (Roy Battersby, 2005).
Ook te zien in de documentaires Derek
Jarman: Life as Art (Andy Kimpton-Nye, 2004), The Gospel According to St Derek (Kimpton-Nye, 2014) en het nog uit
te brengen Behind the Sword in the Stone (over
de totstandkoming van Excalibur; Alec
Moore en Mark Wright, 2015).
96, Neuilly
(Haut-de-Seine), 30 april, doodsoorzaak onbekend
Frans zangeres en actrice, pseudoniem van Henriette Ragon. Haar
artiestennaam is afgeleid van pâte à choux, een soort deeg voor
soesjes en tevens de naam van het cabaret-restaurant in Montmartre
(oorspronkelijk een banketbakkerij), dat ze met haar man Jean Billon in 1948
overnam. Het werd de bakermat van menig debuterend chansonnier, onder wie
Georges Brassens, met wie Patachou ook duetten zong. Vanaf 1952 succesvol
platenartiest. Enkele films: ze zong Brassens’ Brave Margot in Femmes de
Paris (Jean Boyer, 1953)
en speelde rollen in French Cancan (Jean Renoir, 1954), als Madame Sans-gêne
in Napoléon (Sacha Guitry, 1955), als hotelhoudster in Faubourg
St Martin (Jean-Claude Guiguet, 1986), top-billed in dezelfde rol,
tegenover haar zoon, componist Pierre Billon, in de korte film Avec sentiment (Pierre Vecchiali, 1987),
La Rumba (Roger Hanin, 1987), Le champignon des Carpathes (Jean-Claude
Biette, 1990), Chasse gardée (Biette,
1992), Cible émouvante (Pierre
Salvadori, 1993), als Margherite in Pola
X (Leos Carax, 1999), Drôle de Félix (Olivier Ducastel en
Jacques Martineau, 2000), Les acteurs (Bertrand
Blier, 2000), Belphégor – Le fantôme du Louvre (Jean-Paul Salomé,
2001) en San Antonio (Frédéric
Auburtin, 2004). Officier in het Legioen van Eer (2009).
Nederlands geluidsmixer. Werkte vanaf 1973 bij de Haagse Bob
Kommer Studios als geluidsbewerker. Na twee jaar bij Omniversum, nam hij in 1996 met zijn zoon Jeroen Nadorp de leiding van Bob Kommer
Studios v2 over. Zijn specialisme was het construeren van een kunstmatige
soundtrack bij korte animatiefilms, met name die van Paul Driessen: Te land, ter zee en in de lucht (Zilveren Beer; 1980), Het treinhuisje (1981), Oh, What a Knight (tevens montage;
1982),
Het scheppen van een koe (competitie Cannes; 1983),
Spiegeleiland (1985), De schrijver en de dood (1987), Uncles
& Aunts 1 (1989), The Water People (1992), 3 Misses (Oscarnominatie;
1998) en 2D or Not 2D (2003). Andere
animatiefilms waarvoor Nadorp het setgeluid of sound design verzorgde: No Showbo (Hans Richter en Wilbert
Plijnaar, 1991), Uncles & Aunts II (tevens
montage; Michaela Pavlátová, 1991), Back
to the Inkwell (Ronald Bijlsma, 1992), Gouden Kalfwinnaar Sientje (Christa Moesker, 1997),
Run of the Mill (Børge
Ring, 1999), de documentaire Paul
Driessen Inside Out (Guus van Waveren, 2002), De olifant en de slak (Moesker, 2002), L.A.T. (Nicole Van Goethem, 2002), DICHT/VORM – Koppig (Oerd van Cuijlenborg, 2002), Wie de schoen past (Thomas Coltof,
2004), Hart van een aap (Sahand
Sahebdivani, Stijn Windig, Michiel Krop en Mickey Smid, 2004), Phantom of the Cinema (Erik van Schaaik,
2008), The Heart of Amos Klein (Michal
en Uri Kranot, 2008), Eekhoorn en olifant
(Digna van der Put, 2009), Little
Quentin (Albert ’t Hooft en Paco Vink, 2010),
Auditie (Udo Prinsen, 2011) en Murphy
Was Here (Geoffrey Armfield, 2012) en de lange animatiefilm Trippel TrappelDierensinterklaas ('t Hooft en Vink, 2014). Ook deden Nadorp sr. en jr. de
geluidseffecten voor de kinderserie Woezel
en Pip (2014).
Amerikaans songwriter. Schreef samen met zijn buurman Roy C.
Bennett tussen 1945 en 1970 meer dan 300 liedjes, waaronder Red Roses for a Blue Lady en Glad All Over. Drie films kregen een van
hun liedjes als titelsong: het Cliff Richard-vehikel The Young Ones (Sidney J. Furie, 1961) en de Elvis Presley-films G.I. Blues (Norman Taurog, 1960) en Stay Away, Joe (Pete Tewkesbury, 1968).
In totaal 43 songs voor Elvis en 21 voor Cliff, die hij geen van beiden ooit
ontmoette.
Oorspronkelijk Duits actrice en theaterregisseur van Poolse afkomst, sinds 1928 in de VS. In Kiel geboren als dochter van een rabbijn. Richtte samen met haar latere
man Julian Beck (1948-85) in 1947 Living Theatre op, een vernieuwend en
internationaal invloedrijk toneelgezelschap. Werd in Nederland bekend door legendarische
voorstellingen in het Mickery Theater. Anarchist en pacifist. Bleef tot haar dood een inspirator en goeroe van het experimentele
theater.
Opvallende bijrollen in films: als de moeder van Al Pacino in Dog Day Afternoon (Sidney Lumet, 1975),
de moeder van Lena Olin in de verfilming van Isaac Bashevis Singers Enemies; A Love Story (Paul Mazursy,
1989), als Rose, een patiënt van Oliver Sacks, in Awakenings (Penny Marshall, 1990) en als de grootmoeder van The Addams Family (Barry Sonnenfeld,
1991).
Was ook Aunt Dotty, de non die op haar sterfbed bekent Pauly’s
biologische moeder te zijn, in een aflevering van The Sopranos (Alan Taylor, 2006). Overige films: The Bachelor Party (Delbert Mann, 1957),
de undergroundklassieker Flaming
Creatures (als The Fascinating Woman; Jack Smith, 1963), The Queen of Sheba Meets the Atom Man (Ron
Rice, 1963), de korte film Visa de
censure N° X (Pierre Clémenti, 1967), Après la Passion selon Sade (Alfredo
Leonardi, 1968), edelfiguratie in Candy (Christian
Marquand, 1968), het korte Emergency (Gwen
Brown, 1968), het segment Agonia in Amore e Rabbia (Bernardo Bertolucci,
1969), Wheel of Ashes (Peter Emmanuel
Goldman, 1969), No Picnic (Philip
Hartman, 1986), Radio Days (Woody
Allen, 1987), The Secret of My Success (Herbert
Ross, 1987), China Girl (Abel
Ferrara, 1987), Histoires d’Amérique (Chantal
Akerman, 1989), Household Saints (Nancy
Savoca, 1993), Men Lie (John Andrew
Gallagher, 1994), The Deli (Gallagher,
1997), Music from Another Room (Charlie
Peters, 1998), Snow Days (Adam
Marcus, 1999), als overlevende van de holocaust Nothing Really Happens:
Memories of Aging Strippers (Fred Newman, 2003),
de korte film Katalog (top-billed; Rania Ajami, 2005),
When in Rome (Mark Steven Johnson,
2010) en de tv-film Over/Under (Bronwen
Hughes, 2013). Daarnaast te zien in documentaires als Living Ang Glorious (Leonardi, 1968), Diaries, Notes and Sketches (Jonas Mekas, 1969), Signals through the Flames (Sheldon
Rochlin, 1983), Looking for Richard (Pacino, 1996), How to Draw a Bunny (over
Ray Johnson; John Walter, 2002), Im
Spiegel der Maya Deren (Martina Kudlácek, 2002), Resist!: To Be with the Living (Dirk Suszies en Karin Kaper, 2004),
Jack Smith and the Destruction of
Atlantis (Mary Jordan, 2006), Operation
Lysistrata (Michael Patrick Kelly, 2006), Another Glorious Day (over een nieuwe voorstelling van The Brig; Szuszies en Kaper, 2009), The Wake-Up Call of a Poet: Anne Waldman (Alexander
Oey, 2009), New York Memories (Rosa
von Praunheim, 2010) en het geheel aan Malina gewijde Love and Politics (Azad Jafarian, 2011). Na Becks dood hertrouwd
met collega-regisseur Hanon Reznikov.
Amerikaans bijrolacteur. Vooral bekend geworden door zijn
rollen in films van en met Clint Eastwood: High
Plains Drifter/De vreemdeling zonder naam (Eastwoord, 1973), Thunderbolt and Lightfoot (Michael
Cimino, 1974),Every Which Way But Loose (James Fargo, 1978), Bronco Billy (Eastwood, 1980), Any
Which Way You Can (Buddy Van Horn, 1980), Pink Cadillac (Van Horn, 1989) en Midnight in the Garden of Good and Evil (Eastwood, 1997).
Na een
korte periode in de jaren 50 als theateracteur off-Broadway en een langere
periode van rondreizen, vanaf de jaren 70 regelmatig op televisie en in films,
vaak als een beetje ruige, excentrieke bewoner van platteland of Wilde Westen.
Officieel filmdebuut als moteleigenaar in de onafhankelijke film over geflipte
Vietnamveteranen Welcome Home, Soldier
Boys (Richard Compton, 1971). Voorts onder meer The Culpepper Cattle Co. (Dick Richards, 1972), Bad Company (Robert Benton, 1972), Dillinger (John Milius, 1973), Il mio nome è Nessuno/My Name Is Nobody (Tonino
Valerii, 1973), Macon County Line (Compton,
1974), The Great Waldo Pepper (tegenover
Robert Redford; George Roy Hill, 1975), The
Wind and the Lion (Milius, 1975), Smile
(Michael Ritchie, 1975), Lucky Lady (Stanley
Donen, 1975), The Return of a Man Called
Horse (Irvin Kershner, 1976), Shoot
the Sun Down (David Leeds, 1978), Sella
d’argento/Silver Saddle (Lucio Fulci, 1978), Human Experiments (Gregory Goodell, 1979), de tv-film naar Stephen
King Salem’s Lot (Tobe Hooper, 1979), Tom Horn (William Wiard, 1980), als
pelsjager in Heaven’s Gate (Cimino,
1980), I, the Jury (Richard T.
Heffron, 1982), de tv-film The Shadow
Riders (Andrew V. McLaglen, 1982), 10
to Midnight (J. Lee-Thompson, 1983), Night
of the Comet (Thom Eberhardt, 1984), Lust
in the Dust (Paul Bartel, 1985), Stitches
(Alan Smithee alias Rod Holcomb, 1985), Time
Out (Jon Bang Carlsen, 1988), Out of
the Dark (Michael Schroeder, 1988), Fletch
Lives (Ritchie, 1989), Catch Me If
You Can (Stephen Sommers, 1989), Tango
& Cash (Andrei Konchalovsky, 1989), Disturbed
(Charles Winkler, 1990), cultklassieker The
Lawnmower Man (Brett Leonard, 1992), als de geest van Hitchcock in Wishman (Michael Marvin, 1992), Point of No Return/The Assassin (John
Badham, 1993), Joshua Tree (Vic
Armstrong, 1993), The Man without a Face (Mel
Gibson, 1993), Only the Strong (Sheldon
Littich, 1993), White Fang 2: Myth of the
White Wolf (Ken Olin, 1994), Maverick
(Richard Donner, 1994), de stem van Gods conciërge in de korte animatiefilm The
Janitor (tevens scenario, top-biled; Vanessa Schwartz, 1995), janitor small from Vanessa Schwartz on Vimeo. American Perfekt (Paul Chart, 1997), Five Aces (David Michael O’Neill, 1999),
The Way of the Gun (Christopher
McQuarrie, 2000), als schooldirecteur in The
New Guy (Ed Decter, 2002), Mind Games
(Adrian Carr, 2003), Blueberry/Renegade
(Jan Kounen, 2004), Down in the
Valley (David Jacobson, 2005), The
Devil’s Rejects (Rob Zombie, 2005), de korte film Old Man Music (top-billed; Scott Slone, 2005), Fingerprints (Harry Basil, 2006), Wicked Little Things (J.S. Cardone, 2006), Moving McAllister (Andrew Black, 2007), Christmas Cottage (Michael Campus, 2008), The Butcher (Jesse V. Johnson, 2009), Miss Nobody (Tim Cox, 2010), Retreat!
(top-billed; Slone, 2012) en het nog uit te brengen High and Outside (Evald Johnson, 2016). Nominatie voor een Golden
Globe (beste mannelijke bijrol in een tv-serie) voor Flo (als barman in Texas; 1980-81). Actieve volgeling van
Scientology. Vader van actrice Juliette Lewis en negen andere kinderen.
Portugees regisseur, scenarioschrijver, editor en
industrieel, voluit Manoel Cândido Pinto de Oliveira. Maakte in de
periode 1985-2012 gemiddeld één lange speelfilm per jaar en was daarmee veruit
de oudste actieve regisseur aller tijden. De Oliveira was ook de enige
regisseur die films maakte vanaf de zwijgende periode tot en met het digitale
tijdperk. Maar er zaten wel langere periodes in van cinematografische inactiviteit,
die hij meestal besteedde als directielid van een van de bedrijven van zijn
familie. Zijn vader had een conservenfabriek en produceerde gloeilampen, maar
was ook grootgrondbezitter en eigenaar van een elektriciteitscentrale. Zoon
Manoel wilde acteur worden, liet zich beïnvloeden door de avant-gardefilms van
de jaren ’20 en nam les bij de Italiaanse filmmaker Rino Lupo. In 1931
debuteerde hij als regisseur met de korte documentaire Douro, faina fluvial/Labour on the River Douro, een stadssymfonie
in de stijl van Walter Ruttmann over zijn geboortestad Porto. Het Portugese
publiek jouwde de film uit als te experimenteel, maar internationaal trok De
Oliveira direct de aandacht. Twee keer, in 1934 en 1994, zou De Oliveira de
zwijgende film hermonteren, met een nieuwe soundtrack.
Dat Portugal in 1933 een
fascistische dictatuur werd, was niet bevorderlijk voor de filmcarrière van een
linksige intellectueel met progressieve opvattingen over film. Hij speelde een
rolletje in de tweede Portugese geluidsfilm, A Cançao de Lisboa (José Cottinelli Telmo, 1933), en maakte enkele
korte documentaires, die je eerder opdrachtfilms zou moeten noemen. Toch lukte
het hem in 1942 een lange speelfilm te regisseren. Ook Aniki-Bóbó, over straatkinderen in Porto, stuitte op veel onbegrip.
Het weinig rooskleurige beeld dat hij van hun moraal schetste en het gebruik
van niet-professionele acteurs in hun eigen omgeving maakte het tot een
voorloper van het neorealisme. Veel later zou de film herontdekt worden.
Ook de
volgende twee decennia bracht De Oliveira vooral door in de fabriek en als
bedrijfsleider van de wijngaarden van zijn vrouw. Af en toe maakte hij een
documentaire of korte film, maar pas in 1963, samen met dichter Antonio Reis,
een tweede lange speelfilm, O acto da
primaveira/Rite of Spring. Toen de dictatuur ten einde liep, begon zestiger
De Oliveira’s filmloopbaan pas echt. De Anjerrevolutie van 1974 nationaliseerde
de bezittingen van de familie, maar stelde de nu berooide filmer in staat
eindelijk op te bloeien. Hij begon met een vierluik over vergeefse liefde en
maatschappelijke repressie: O passado e o
presente/Past and Present (1972), Benilde
ou a Virgem Mão (1975), het vierurige O amor de perdiçao/Doomed Love (oorspronkelijk
een televisieserie; 1978) en Francisca (1981).
De laatste twee werden omarmd door internationale festivals (Quinzaine,
Rotterdam) en de regisseur, met zijn onafscheidelijke producent Paulo Branco,
werd begroet als een grootmeester, die even rigide met tijd omging als
Jean-Marie Straub, een aristocratisch marxist als Luchino Visconti en een
surrealistisch beelddenker als Luis Buñuel. Zijn werk wekte ook wrevel door de
hermetische structuur en de tergende traagheid. Hoewel de meeste grote
festivals De Oliveira trouw bleven vertonen, won hij er nooit een hoofdprijs,
behalve speciale oeuvreprijzen in Venetië (2004) en Cannes (2008). Ook het
publiek liet de meeste films links liggen, met uitzondering van Je rentre à la maison/Vou para casa (2001),
waarin Michel Piccoli als beroemd toneelspeler in de rouw besluit zich terug te
trekken uit een wereld die hij niet meer begrijpt.
In 1982 maakte De Oliveira
een documentaire over zijn familiegeschiedenis, Visita ou Memórias e Confissôes,
waarvan hij vastlegde dat die pas na zijn dood uitgebracht mocht worden. Met
geld van Menahem Golans naar artistieke erkenning hunkerend Cannonregisseerde hij vervolgens Le soulier de satin/The Satin Slipper (1985),
een ruim zeven uur durende statische verfilming van een ontoegankelijk
toneelstuk van Paul Claudel. Daarna onder meer het vierdelige O meu caso/Mon cas (1986), de
anarchistische zwarte komedie Os
canibais/The Cannibals (1988), het oorlogsessay ‘Non’ ou A vã
gloria de mandar/Non ou la vaine gloire de commander (1990), het in een
psychiatrische inrichting gesitueerde A
divina comédia (1991), O dia do desespero
(1992) over de laatste dagen van schrijver Camilo Castelo Branco, Vale Abraão
(1993) en A caixa/Het kistje (1994).
Met de volgende film, O convento/The
Convent (1995), sloegen De Oliveira en producent Branco een nieuwe weg in,
namelijk het verluchtigen van de orthodoxe vormgeving met de aanwezigheid van
grote internationale sterren, dit keer Catherine Deneuve en John Malkovich.
Daarna Party (met Piccoli en Irene
Papas; 1996), Viagem ao princípio do
mundo/Journey to the Beginning of the World (met de zwanenzang van Marcello
Mastroianni, als een oudere filmregisseur die Manoel heet; 1997),
Inquietude (1998), La lettre (met Chiara Mastroianni; 1999), Palavra e Utopia (2000), het docudrama Porto da minha infância/Het
Porto van mijn jeugd (2001), O
princípio da incerteza/Le principe de l’incertitude (2002), Um filme falado/A Talking Picture (met
Deneuve en Malkovich; 2003),
O Quinto
Império – Ontem como hoje.Le cinquième empire – Hier comme aujourd’hui (over
de Portugese koning Sebastiaan; 2004), Espelho
mágico/Le miroir magique (2005), Belle
toujours (met Bulle Ogier en Piccoli; 2006), het segment Rencontre unique (over de ontmoeting
tussen Chroesjtsjov en paus Johannes XXIII) in de episodefilm Chacun son cinéma (2007), Cristóvão
Colombo – O enigma (2007), Singularides
de uma rapariga loura/Eccentricities of a Blonde-Haired Girl (2009) en O estranho caso de Angélica/The Strange Case
of Angelica (2010). Zijn laatste lange speelfilm, Gebo et l’ombre (met Michel Lonsdale, Jeanne Moreau en Claudia
Cardinale; 2012), ging in première toen De Oliveira 103 was. Daarna maakte hij
nog vier korte films, waarvan de laatste O
velho do restelo (2014) dit jaar op IFFR te zien was. Trad als zichzelf op
in onder meer Lisbon Story (Wim
Wenders. 1994), de documentaire Marcello
Mastroianni: mi ricordo, sí, io mi ricordo (Anna Maria Tatò, 1997) en de
fakedocumentaire HH, Hitler à Hollywood (Frédéric
Sojcher, 2010). Schreef en monteerde de meeste van zijn eigen films.