Filmkenner Hans Beerekamp verzamelt op deze site informatie over mensen die alleen nog te bewonderen zijn door hun bijdrage aan het eeuwige filmscherm.
65, Los Angeles, 31 december,
hartfalen na hepatitis C
Amerikaans
zangeres en actrice. Dochter van de legendarische zanger Nat ‘King’ Cole. Won
tussen 1976 en 2009 in totaal negen keer een Grammy en had een lange reeks hits,
waarvan er vier ook de Nederlandse top40 haalden. Grootste hit: This Will Be (1975). Carrière werd
gedwarsboomd door drugsverslaving, die haar ook op gevorderde leeftijd alsnog
een leverziekte zou hebben gekost.. Speelde zichzelf in de tv-film Livin’ For Love: The Natalie Cole Story (tevens productie; Robert
Townsend, 2000). Zong in beeld Ev’ry Time We Say Goodbye in de aan componist Cole Porter gewijde filmbiografie De-Lovely (Irwin Winkler, 2004).
Verder
beperkte acteercarrière: top-billed in de tv-film Lily in Winter (Delbert Mann, 1994) en een hoofdrol in de tv-film Freak City (Lynne Littman, 1999), naast
kleinere rollen in de tv-films Abducted:
A Father’s Love (Chuck Bowman, 1996) en Always
Outnumbered (Michael Apted, 1998). Schreef muziek voor de animatiefilm The Easter Egg Adventure (John Michael
Williams, 2004). Ook is Cole zingend te horen op de soundtrack van films als Pretty Woman (Garry Marshall, 1990), While You Were Sleeping (Jon Turteltaub,
1995), de animatiefilm Cats Don’t Dance (Mark
Dindal, 1997) en Charlie’s Angels: Full
Throttle (McG, 2003).
Amerikaans cameraman, regisseur en
producent. Zeer invloedrijk director of photography, die voor zover de
vakbondsreglementen het toestonden ook het liefst zelf de camera bediende.
Stijl gekenmerkt door beweeglijkheid in documentaire trant, voorkeur voor
politiek geëngageerde onderwerpen. Tweevoudig Oscarwinnaar, voor de
zwart-witfotografie van de verfilming van Edward Albees toneelstuk Who’s Afraid of Virginia Woolf? (Mike
Nichols, 1966) en voor het beeld van de biografie van de door David Carradine
gespeelde folksinger en vakbondsman Woody Guthrie Bound for Glory (Hal Ashby, 1976). Die film bevat het destijds een
sensatie veroorzakende allereerste Steadicam-shot, gedraaid door pionier
Garrett Brown. Bij het afstappen van de kraan en te voet verder lopen moest
Brown niet alleen de zware camera in evenwicht houden, maar ook verhinderen dat
hij door de enorme tegenkracht gekatapulteerd zou worden; dat werd tegengegaan
door het aanbrengen van ballast. Het lange shot, in een kamp voor
arbeidsmigranten in het Amerika van de Grote Depressie, verloopt schijnbaar
moeiteloos en vloeiend.
Wexler, die door vrienden Pete werd genoemd, kreeg nog
drie Oscarnominaties voor camerawerk: One
Flew Over the Cuckoo’s Nest (gedeeld met David Butler; Milos Forman, 1975),
de mijnwerkersfilm Matewan (John
Sayles, 1987) en Blaze (Ron Shelton,
1989). Als gedecoreerd oorlogsveteraan begon Wexler zijn carrière met een
vroege Oscarnominatie (samen met John Barnes) voor de door hen beiden
geregisseerde korte documentaire The
Living City (1953). Ook was hij operateur van de second unit van speelfilms
als Picnic (Joshua Logan, 1955) en Wild River (Elia Kazan, 1960).
Ook draaide hij het drugsdrama Stakeout
on Dope Street (onder het pseudoniem Mark Jeffrey; Irvin Kershner, 1958),
waarin broer Yale Wexler de hoofdrol speelde. Tevens chef-camera van de voor
een Oscar genomineerde korte film T for
Tumbleweed (Louis Clyde Stoumen, 1958) en experimenteerde hij met het
draaien van fictie in een documentaire setting voor het invloedrijke The Savage Eye (Ben Maddows, Sidney
Meyers en Joseph Strick, 1960). Dat procedé werkte Wexler verder uit in zijn
eerste lange speelfilm als regisseur én cameraman, Medium Cool (1969), opgenomen tijdens de heftige demonstraties en
rellen bij de Democratische Conventie in Chicago. Puur documentair draaide en
regisseerde hij de Burgerrechtenfilm The
Bus (1965). Verantwoordelijk voor het beeld in onder meer The Hoodlum Priest (Kershner, 1961), Angel Baby (Paul Wendkos, 1961), het
voor de regisseur autobiografische migrantenepos America America (Kazan, 1963), The
Best Man (Franklin J. Schaffner, 1964), The
Loved One (Tony Richardson, 1965), vijfvoudig Oscarwinnaar In the Heat of the Night/De nacht van
inspecteur Tibbs (Norman Jewison, 1967), het modieuze The Thomas Crown Affair (Jewison, 1968), de met een Oscar
onderscheiden korte documentaire Interviews
with My Lai Veterans (Strick, 1971), Coming
Home (met Fonda; Ashby, 1978), de regristratie Richard Pryor: Live on the Sunset Strip (Joe Layton, 1982), Lookin’ to Get Out (Ashby, 1982), de
Truffaut-remake The Man Who Loved Women (Blake
Edwards. 1983), de making of van het nooit voltooide Uncle Meat (Frank Zappa, 1987), de politiefilm Colors (Dennis Hopper, 1988), Three
Fugitives (Francis Veber, 1989), Other
People’s Money (Norman Jewison, 1991), The
Babe (Arthur Hiller, 1992), The
Secret of Roan Inish (Sayles, 1994), het speelfilmdebuutCanadian
Bacon (Michael Moore, 1995), de documentaire The Sixth Sun: Mayan Uprising in Chiapas (Saul Landau, 1995), Mulholland Falls (Lee Tamahori, 1996), Limbo (Sayles, 1999), de voor een Oscar
genomineerde korte documentaire The Man
on Lincoln’s Nose (Daniel Raim, 2000), Silver
City (Sayles, 2004) en de docu over art director Robert F. Boyle Something’s Gonna Live (Raim, 2010). Ook
regisseerde Wexler de documentaires over Jane Fonda in Hanoi Introduction to the Enemy (1974) en Underground (over the Weather
Underground; samen met Emile de Antonio en Mary Lampson, 1976), alsmede de speelfilm
Latino (tevens scenario, over
Nicaragua; 1985), de autobiografische documentaire Who Needs Sleep? (2006) en From
Wharf Rats to Lords of the Docks (2007), Medium Cool Revisited (2013) en Four
Days in Chicago (over de Occupy-beweging; 2013). Zonder credit droeg Wexler
bij aan het beeld van Faces (John
Cassavetes, 1968) en Gouden Palmwinnaar The
Conversation (Francis Ford Coppola, 1974).
Nederlands
politicus en bestuurder. Oorspronkelijk taxichauffeur, daarna
districtsbestuurder van de CPN, onder meer belast met de interne organisatie.
Haks ondertekende in 1972 de brief aan Pim Fortuyn waarin deze het aangevraagd lidmaatschap
van de communistische partij geweigerd werd. Daarna lid van Provinciale Staten
van Noord-Holland (1974-82) en vervolgens in dezelfde provincie gedeputeerde
van cultuur, welzijn en personeelszaken (1982-87). Vervulde vele
bestuursfuncties in de culturele sector, onder meer als penningmeester van het
‘kleine’ Filmfonds (stichting Fonds voor de Nederlandse Film) dat hij in
gezonde tweedracht met voorzitter Jan Blokker van het Productiefonds in 1993
liet fuseren tot Nederlands Filmfonds en als voorzitter van de stichting Nederlandse
Filmdagen dat onder zijn leiding transformeerde tot het Nederlands Filmfestival
(1990-95), na het puin te hebben geruimd
dat voorganger Wim Verstappen had nagelaten. Ook voorzittergeweest van het Noord-Nederlands Orkest, het
Nederlands Instituut voor de Dans, de Theatercombinatie Bellevue/Nieuwe De la
Mar en het Verzetsmuseum, alsmede vicevoorzitter van de Federatie van
Kunstenaarsverenigingen, het Zuidelijk Theater Eindhoven en het Noord-Hollands
Philharmonisch Orkest.
Nederlands
journalist, filmonderzoeker en filmverzamelaar. Aanvankelijk
(buitenland)verslaggever, onder meer bij het Parool, daarna (film)redacteur van
het Vrije Volk. Initiatiefnemer voor de eerste persprijs op Film International,
de Vrije Volkprijs voor de beste tijdens het festival vertoonde film zonder
Nederlandse complilatdistributie. Het dagblad stelde 5.000 gulden beschikbaar om de
winnende titel alsnog uit te kunnen brengen. De eerste winnaar was in 1978 de
Filippijnse productie Mababangong
bangungot/De geparfumeerde nachtmerrie (Kidlat Tahimik, 1977). Later zou de
onderscheiding transformeren tot de KNF-prijs van het International Film
Festival Rotterdam (IFFR).
In 1981 stelde de Vries voor het festival een
compilaties samen van Hollywood B-films. Ook bracht distributeur Film
International in 1981 een vijftal compilaties van rechtenvrije korte films op
16mm van Charlie Chaplin uit, samengesteld door De Vries: Het koninkrijk van de lach, In de slag met het gezag, Koning Acrobaat,
Showbusiness en Zonder diploma’s,
alle van muziek voorzien door Ena Baga. Dat gold ook voor de andere
stillefilmcompilaties van De Vries in 1981: Het
dal der wilde paarden (westerns), Laurel
and Hardy – Mannenbroeders, Lupino Lane – Drama de luxe, Mack Sennett’s
slapstick parade, Mack Sennett’s concurrenten en Europese
en Amerikaanse klassieken. De aanzienlijke privécollectie films van De Vries
en zijn partner Ati Mul werd na lange tijd overgedragen aan de Stichting
Vrienden van het Filmarchief en kwam uiteindelijk terecht bij EYE. De Vries
publiceerde onder meer het boekje Tien
Jaar Holland Animation: Rembrandt’s filmende erfgenamen (1983) en het
artikel Joop Geesink, poppenfilmproducent
(samen met Mul, 1984) dat de hoofdmoot vormde van de eerste (tevens
laatste) editie van het kwartaaltijdschrift Animatie.
De belangrijkste, internationaal toonaangevende publicaties van De Vries en
Mul betreffen echter de Britse fotograaf en filmpionier Arthur Melbourne-Cooper,
vooral bekend door zijn toepassing van stop-motiontechnieken. Ze publiceerden Arthur Melbourne-Cooper, Film Pioneer
Wronged by History (1994), A
Documentation of Sources (2004) en het boek They Thought It Was a Marvel, Arthur Melbourne-Cooper (1874-1961),
Pioneer of Puppet Animation (2009). Een nieuw boek is in voorbereiding. Niet
te verwarren met de gelijknamige altviolist en de gelijknamige dierkundige,
maar de Tjitte de Vries die zijn archief over de Anti Apartheidsbeweging
overdroeg aan het Instituut voor Internationale Sociale Geschiedenis (IISG) is
wel dezelfde.
69, Los Angeles, 6 december, hersentumor
en leverkanker
Amerikaans
travestie-actrice, in Portorico geboren als Haraldo Santiago Franceschi
Rodriguez Danhakl. Zoon van een Portoricaanse moeder en een Duitse militair
werd vereeuwigd in het eerste couplet van Lou Reeds Take a Walk on the Wild Side over enkele ‘supersterren’ uit de
Warhol Factory: ,,Holly came from Miami F-L-A/Hitch-hiked her way across the
USA/Plucked her eyebrows on the way/Shaved her legs and then he was a she.”
Holly
verwijst naar het personage van Audrey Hepburn in Breakfast at Tiffany’s (Blake Edwards, 1961), de naam Woodlawn naar
een begraafplaats in The Bronx, die ze zag in een aflevering van I Love Lucy. In New York speelde
Woodlawn de hoofdrol in twee producties van Andy Warhol, tegenover Joe
Dallesandro in Trash (Paul Morrissey,
1970) en met Candy Darling en Jackie Curtis in de feminismesatire Women in Revolt (Morrissey, 1971). Ze
was voorts onder meer te zien in de korte film Bad Marien’s Last Year (top-billed; Gene Ayre, 1971), Scarecrowin a Garden of Cucumbers (top-billed als Eve Harrington én Rhett
Butler; Robert J. Kaplan, 1972), het korte, geluidloze Broken Goddess (top-billed; Dallas, 1973) en als loungezangeres in
de hardcore-hit Take Off (Arman
Weston, 1978).
Later cameo’s en gastrollen in de vampierfilm Night Owl (Jeffrey Arsenault, 1993), Billy’s Hollywood Screen Kiss (Tommy
O’Haver, 1998), Twin Falls Idaho (Michael
Polish, 1999), Milwaukee, Minnesota (Allan
Mindel, 2003), het korte The Ghosts of
Los Angeles (Richard Carroll, 2003), East
of the Tar Pits (Gary LeGault, 2012) en twee afleveringen van de tv-serie Transparent (Jill Soloway, 2015). Ook in
documentaires als Is There Sex after
Death? (Alan en Jeanne Abel, 1971), Underground
and Emigrants (Rosa von Praunheim, 1976), Tally Brown, New York (Von Praunheim, 1979), Superstar: The Life and Times of Andy Warhol (Chuck Workman, 1990),
Resident Alien (over Quentin Crisp;
Jonathan Nossiter, 1990), Superstar in a
House Dress (over Curtis; Craig Highberger, 2004), Jack Smith and the Destruction of Atlantis (Mary Jordan, 2006), Beautiful Darling (James Rasin, 2010), I Am Divine (Jeffrey Schwarz, 2013) Autobiografie: A Low Life in High Heels (1991).
Amerikaans acteur, eigenlijk Salvatore Loggia. Speelde
talloze bijrollen van personages die een zeker gezag uitstralen, aan beide
zijden van de wet. Oscarnominatie als privédetective in de door Joe Eszterhas
geschreven thriller Jagged Edge (tegenover
Glenn Close; Richard Marquand, 1985), maar ook opvallend als gangster in Lost Highway (David Lynch, 1997) en als
speelgoedfabrikant die op Chopsticks
danst met Tom Hanks in Big (Penny
Marshall, 1988).
Geboren op Staten Island als zoon van twee
eerstegeneratie-immigranten, groeide op in Little Italy, met Italiaans als
eerste taal. Studeerde journalistiek en bij de Actors Studio. Aanvankelijk
vooral op televisie en Broadway. Officieus filmdebuut tegenover Paul Newman in
de boksfilm Somebody Up There Likes Me (Robert
Wise, 1956), officieel in het vakbondsmelodrama The Garment Jungle (Vincent Sherman, 1957). Onder meer als
politieman in Cop Hater (top-billed;
Steve Berke, 1957), raketgeleerde in The
Lost Missile (top-billed; Lester Wm. Berke, 1958), tegenover Robert Taylor
in de western Cattle King (Tay
Garnett, 1963), als Josef in de bijbelfilm The
Greatest Story Ever Told (tegenover Dorothy McGuire als de Maagd Maria;
George Stevens, 1965), de Tsjechow-verfilming The Three Sisters (Paul Bogart, 1966), Che! (Richard Fleischer, 1969), het Italiaanse Porgi l’altra guancia/Two Missonaries/De vier vuisten voor het geloof (tegenover
Terence Hill en Bud Spencer; Franco Rossi, 1974), de in Europa in de bioscoop
uitgebrachte tv-film Raid on Entebbe (Irvin
Kershner, 1976), Speedtrap (Earl
Bellamy, 1977), het melodrama First Love (Joan
Darling, 1977), als gangster in Revenge
of the Pink Panther (Blake Edwards, 1978),
The Ninth Configuration (William Peter Blatty, 1980), Piedone d’Egitto/Flatfoot on the Nile (tegenover
Spencer; Steno, 1980), S.O.B. (Edwards,
1981), als de Egyptische president Anwar Sadat in de tv-film A Woman Called Golda (tegenover Ingrid
Bergman; Alan Gibson, 1982), als dronken lor in An Office rand a Gentleman (Taylor Hackford, 1982), Trail of the Pink Panther (Edwards,
1982), Scarface (Brian De Palma, 1983),
Psycho II (Richard Franklin,
1983), Curse of the Pink Panther (Edwards,
1983), de voor een Oscar genomineerde korte film Overnight Sensation (tegenover Louise Fletcher; Jon Bloom, 1984), Prizzi’s Honor (John Huston, 1985), Armed and Dangerous (Mark L. Lester,
1986), als priester in That’s Life! (Edwards,
1986), tegenover Sylvester Stallone in Over
the Top (Menahem Golan, 1987), Hot
Pursuit (Steven Lisberger, 1987), de tv-film Conspiracy: The Trial of the Chicago 8 (Jeremy Paul Kagan, 1987),
als politieman in The Believers (John
Schlesinger, 1987), Gaby: A True Story (Luis
Mandoki, 1987), de tv-remake van La
Ciociara/Two Women/Running Away (tegenover Sophia Loren; Dino Risi, 1989),
Relentless (William Lustig, 1989), Triumph of the Spirit (als de vader van
Willem Dafoe; Robert M. Young, 1989), Opportunity
Knocks (Donald Petrie, 1990), de titelrol in de tv-serie Mancuso, FBI (1989-90), Neil Simons The Marrying Man/Too Hot to Handle (Jerry
Rees, 1991), als coach in Necessary
Roughness (Stan Dragoti, 1991), de vampierensatire Innocent Blood (John Landis, 1992), als senator in de miniserie Wild Palms (1993), de tv-film Lifepod (Ron Silver, 1993), de
dameswestern Bad Girls (Jonathan
Kaplan, 1994), als hoofdredacteur in I
Love Trouble (Charles Shyer, 1994), als generaal in Independence Day (Roland Emmerich, 1996), Smilla’s Sense of Snow (Bille August, 1997), The Proposition (top-billed; Lesli Linka Glatter, 1998), tegenover
Eddie Murphy in Holy Man (Stephen
Herek, 1998), de tv-film Hard Time (Burt
Reynolds, 1998), Return to Me (Bonnie
Hunt, 2000), als Feech la Manna in vier afleveringen van The Sopranos (2004), Funny
Money (Leslie Greif, 2006), Rain (Craig
DiBona, 2006), Shrink (Jonas Pate,
2009). The Life Zone (top-billed; Rod
Weber, 2011), Apostle Peter and the Last
Supper (top-billed als Petrus; Gabriel Sabloff, 2012),
Tim and Eric’s Billion Dollar Movie (Tim Heidecker en Eric
Wareheim, 2012), Real Gangsters (Frank
D’Angelo, 2013), The Big Fat Stone (D’Angelo,
2014) en No Deposit (D’Angelo, 2015).
87, Rijswijk (ZH), 28 november,
complicaties na val van de trap
Nederlands
actrice en zangeres, geboren als Johanna Ernstina Petrusa Meijeringh. Een van
de eerste naoorlogse filmactrices van Nederland, die haar opleiding kreeg bij
de Actors Studio in New York, bij Marcel Marceau en Étienne Ducroux in Parijs
en in Rome. Daar speelde ze ook enkele filmrollen, waarvan de belangrijkste
tegenover Vittorio De Sica en Sophia Loren was in de klassieke komedie Pane, amore e…/Scandal in Sorrento (Dino
Risi, 1955).
Ook als de vrouw van Totò in La
banda degli onesti (Camillo Mastrocinque, 1956), Occhi senza luce (Flavio Calzavara, 1956), The Last Blitzkrieg (Arthur Dreifuss, 1959) en de Knut
Hamsunverfilming Das letzte Kapitel (Wolfgang
Liebeneiner, 1961). De rol van een straatmadelief die Federico Fellini haar
aanbood in Le notti di Cabiria (1957)
wees ze verontwaardigd van de hand. Haar Nederlandse filmdebuut maakte ze als
echtgenote van Guus Oster in Makkers
staakt uw wild geraas (Fons Rademakers, 1960). Daarna was ze onder meer te
zien als koerierster in De overval (Paul
Rotha en Kees Brusse, 1962), de korte film Jongens,
jongens, wat een meid (Pim de la Parra, 1965), de korte opdrachtfilm Levend vuur (Ernst Hofbauer, 1967), als de moeder van Marja Kok
in VD (Wim Verstappen, 1972), Rufus (Samuel Meijering, 1975), Charlotte (Frans Weisz, 1981), als de
vrouw van Rijk de Gooyer in De prooi (Vivian
Pieters, 1985), als de moeder van Pierre Bokma in Advocaat van de hanen (Gerrit van Elst, 1996) en in de eindexamenfilm Anderland (Arne Toonen, 2003). Vanaf 1958 speelde
ze enkele opvallende rollen in het theater, vooral bij de Nederlandse Comedie (Het ei, Onder het melkwoud) en in
cabaretprogramma’s met Nicolaas Kroese en Jelle de Vries. Al in 1958 kreeg ze
een eigen televisieprogramma, Yoka, een
kwartiertje blij en blue. Ze was ook de zingende gastvrouw van het
vernieuwende satirische programma Zo is
het toevallig ook nog ‘s een keer (1963-66), speelde in de opvolger Hadimassa (1967-72) en was jarenlang
panellid (naast Rinus Ferdinandusse en Willem Nijholt) in de KRO-filmquiz Voor een briefkaart op de eerste rang (1969-78).
Ze acteerde op tv onder meer in de series De
dageraad (Frank Zichem, 1991) en Wij
zijn weer thuis (Wim T. Schippers, 1992-93), en drie keer onder regie van
Theo van Gogh: Eva (top-billled;
1994), In het belang van de staat (1997)
en Au (top-billed; 1997). Na een
huwelijk met Dominique Berretty hertrouwd met de uitgever Andreas Landshoff.
Amerikaans
editor, regisseur en producent. Won een Oscar voor de montage van de western High Noon/Klokslag 12 (Fred Zinnemann,
1952) en was op moment van zijn dood de oudste bezitter van een Academy Award.
De klassiek gestructureerde western heeft veel te danken aan de montage, vooral
in de dramatische shoot-out. Een tweede nominatie kreeg Williiams voor de
montage van de Disney-productie 20,000 Leagues under the Sea (Richard
Fleischer, 1954). Weesjongen uit Oklahoma kwam eind jaren 30 onder de hoede van
editor Merrill G. White, die hem het vak leerde. Eerste zelfstandig gemonteerde
titel was Nurse Edith Clavell (Herbert
Wilcox, 1939). Werkte veel voor RKO, maar monteerde ook de met een Oscar
bekroonde lange documentaire Design for
Death (Fleischer, 1947). Tot de overige door Williams gemonteerde films
behoren Irene (Wilcox, 1940), No, No, Nanette (Wilcox, 1940),
Sunny (Wilcox, 1941), Nocturne (Edwin L. Marin, 1946), They Won’t Believe Me (Irving Pichel,
1947), Dick Tracy Meets Gruesome (John
Rawlins, 1947), The Miracle of the
Bells/Het wonder der klokken (Pichel, 1948), Bodyguard (Fleischer, 1948), Follow
Me Quietly (Fleischer, 1949), en Hellgate
(Charles Marquis Warren, 1952). Als regisseur debuteerde Williams met de
western The Tall Texan (1953),
gevolgd door de documentaire The Cowboy (1954),
Women without Men (samen met Herbert
Glazer, 1956), Blonde Bait (1956), Apache Warrior (1957) en Hell Ship Mutiny (samen met Lee Sholem,
1957).
Ook deed hij de second unit regie van The Vikings (Fleischer, 1958) en bepaalde delen van The Longest Day (1962). Williams
produceerde The Blue Max/De adelaar van
het eskader (John Guillermin, 1966), Tora!
Tora! Tora! (Fleischer, 1970), Caravans
(James Fargo, 1978), Man, Woman and
Child (Dick Richards, 1983) en Ernest
Goes to Camp (John Cherry, 1987). Achter de schermen had Williams zich zo
verdienstelijk gemaakt voor 20th Century-Fox, onder meer als officieuze editor
van Cleopatra (Joseph L. Mankiewicz,
1963), dat de studio hem productiechef maakte (1971-74). Hij schreef het boek Elmo Williams: A Hollywood Memoir (2006).
Nederlands
antropoloog-filmmaker en fotograaf. Studeerde visuele etnografie bij Dirk
Nijland aan de Rijksuniversiteit Leiden en was daar tot voor kort zelf ook
docent. Maakte een aantal documentaires in direct cinema-stijl, waarbij hij
zelf de camera hanteerde. Onder meer Het
atelier (1979), Bisket Jatra, A New
Year’s Festival in Bhaktapur (1983), Karspel
2 over de botsing tussen professionele welzijnswerkers en jonge cliënten
(tevens montage; samen met Ton Guiking, 1991), De bende van Rouch (samen met Nijland en Joost Verhey; 1993), 171,15 – te besteden in Afrika (1994),Mamissi
KoKoé, Voodoo Priest in Lomé (1997), Dichtgespijkerd/Boarded
Up (over bewoners van de Indische
Buurt in Amsterdam; 2000),
het portret van een hospice Het Veerhuis/A Hospice in Amsterdam (2004) en de driedelige
documentaireserie voor RTV Rijnmond Rook,
Gezag en Rummikub/Tobacco Truths and Rummikub (over een volkswijk in
Schiedam; 2010). Verschillende solotentoonstellingen als fotograaf.
Nederlands
mimespeler en gelegenheidsacteur. Door zijn talloze verschijningen op televisie
en in het theater de bekendste pantomimeartiest van Nederland. Afgewezen voor de
theaterschool wegens zijn hazenlip, studeerde daarna beeldhouwen aan de Gerrit
Rietveld Academie. Geïnspireerd door de clowneske Buziau en de klassieke
sterren van de slapstick. Zijn bekendste creatie was het mannetje Maccus: meer
een underdog dan een romantisch-poëtisch karakter in de trant van Marcel
Marceau. Was artistiek leider van Stichting Pantomime Theater Carrousel en oprichter van de Nederlandse Pantomime Stichting en het kortstondige Rob van
Reijntheater in Amsterdam.Kleine filmrollen: als masseur in de Johnny &
Rijk-film Geen paniek (Ko Koedijk,
1973), in het segment The Plumber van
de erotische omnnibusfilm Wet Dreams (Lee
Kraft, 1974), als herbergier in Laat de
dokter maar schuiven (Nikolai van der Heyde, 1980) en als knecht in Kees de Jongen (André van Duren, 2003).
Nederlands
actrice. Overrompelend filmdebuut als Slofje, een vertederende tomboy en sidekick
van Rijk de Gooijer, in De inbreker (Frans
Weisz, 1972). Was ook te zien in het officieuze vervolg Naakt over de schutting (Weisz, 1973) en in kleinere rollen in Het jaar van de kreeft (Herbert Curiël,
1975) en Keetje Tippel (Paul
Verhoeven, 1975).
Als Teuntje een vaste medewerker (met Aart Staartjes en Pieke
Dassen) van het VARA-kinderprogramma De
Film van Ome Willem (1974-86) en ook in andere jeugdproducties als Ti Ta Tovenaar (1972-73), Pipo en de Lachplaneet (als Pretje; 1976)
en Pipo en de Noorderzon (1978). Ook
in de tv-film Kinderfeestje (Hank
Onrust en Luc Lutz, 1981) en als Krengetje in de KRO-kinderserie De Poppenkraam (1982-85). Volgde de
Academie voor Podiumkunsten in Den Haag en speelde in het theater onder meer
bij de Haagse Comedie en Nieuwe Komedie en in de musical van Annie Schmidt en
Harry Bannink Wat een Planeet.
Belgisch
actrice, toneelregisseur en theaterdocent. Leidde een hele generatie Vlaamse
toneelmakers en acteurs op, was ster van televisie, theater en talloze
Nederlandse en Belgische films. Kon exuberante personages zeer geserreerd
vertolken. Wellicht de beste rol was die van de alcoholistische mevrouw Mies in
de verfilming van Anton Koolhaas Dokter
Pulder zaait papavers (tegenover Ton Lensink en Kees Brusse; Bert Haanstra,
1975). Won twee keer de Joseph Plateauprijs voor beste actrice in een Belgische
film, voor het euthanasiedrama Minder
dood dan de anderen (Frans Buyens, 1992) en Pauline & Paulette (top-billed tegenover Ann Petersen; Lieven
Debrauwer, 2001).
Maakte als 18-jarige haar filmdebuut met een kleine rol in de
tweede verfilming van Hendrik Consciences Baas
Gansendonck (Gaston Ariën, 1945). Eerste grote rol als prostituee
(tegenover Julien Schoenaerts en haar toenmalige echtgenoot Tone Brulin als
pooier) in Meeuwen sterven in de haven (competitie
Cannes; Rik Kuypers, Ivo Michiels en Roland Verhavert, 1955). Daarna in de
komedies Vuur, liefde en vitaminen (Jef
Bruyninckx, 1956), Wat doen we met de
liefde? (Bruyninckx, 1957) en Het
geluk komt morgen (Bruyninckx, 1958). De jaren daarna speelde Van der Groen
vooral in televisiefilms en in het theater en sprak de Nederlandse stem in van
de Poolse actrice Beata Tyszkiewicz in De
man die zijn haar kort liet knippen (André Delvaux, 1966). Vervolgens in Monsieur Hawarden (Harry Kümel, 1968), Malpertuis (Kümel, 1971), La maison sous les arbres/The Deadly Trap (René
Clément, 1971), Ieder van ons (Buyens,
1971), de korte Filmacademieproductie De
eekhoorn (naar Koolhaas, een voorstudie van Pulder; Kümel, 1972), als mevrouw Laarmans in Het dwaallicht (naar Willem Elsschot; Buyens, 1973), een kleine rol
in Rolande met de bles (Verhavert,
1973), Camera Sutra (Robbe De Hert,
1973), Dakota (Wim Verstappen, 1974),
Kind van de zon (René van Nie, 1975),
uncredited in Keetje Tippel (Paul
Verhoeven, 1975), De komst van Joachim
Stiller (naar Hubert Lampo; Kümel, 1976), als de infante Isabella in Rubens, schilder en diplomaat (Verhavert,
1977) en tegenover Ton Lutz in de enige geslaagde episode van het drieluik naar
verhalen van R.J. Peskens Het verleden (episode
Roy Logger, 1982). In deze periode volgde Van der Groen samen met onder anderen
Ramses Shaffy de lokroep van de Bhagwan en werd sannyasin. Allengs keerde ze
terug in films: De aardwolf (Rob Van
Eyck, 1985), De vlaschaard (naar
Stijn Streuvels; Jan Gruyaert, 1985), Dagboek
van een oude dwaas (Lili Rademakers, 1987), als de moeder van Will van
Kralingen in Havinck (Frans Weisz,
1987), L’oeuvre au noir/Hermetisch zwart (naar
Marguerite Yourcenar; Delvaux, 1988), als arts in Jan Rap en z’n maat (Ine Schenkkan, 1989), de korte film Het vonnis (naar Toon Tellegen; Hillie
Molenaar en Joop van Wijk, 1989), als hospita in Eline Vere (naar Louis Couperus; Kümel, 1991), Oscarwinnaar Antonia (Marleen Gorris, 1995), de
titelrol in de korte film Leonie (Debrauwer,
1997), de jeugdfilm Blazen tot honderd (Peter
van Wijk, 1998), als grootmoeder in S. (Guido
Henderickx, 1998), Film 1 (Willem
Wallyn, 1999), als Zwarte Weeuw in Mariken
(André van Duren, 2000) en Villa des Roses
(naar Elsschot; Frank Van Passel, 2002). Haar stem was te horen in de
animatiefilm Jan zonder Vrees (Jef
Cassiers, 1984) en de korte film Testament
(Debrauwer, 1997). Bekendste tv-rollen in de series Tijl Uilenspiegel (Bert Struys, 1961), Wij, Heren van Zichem (Maurits Balfoort, 1969), Tussen wal en schip (tegenover Brusse;
Eimert Kruidhof, 1977), als landvoogdes Margaretha van Parma in Willem van Oranje (Walter van der Kamp,
1984), Adriaen Brouwer (Peter Simons,
1986), Moeder, waarom leven wij? (Henderickx,
1993), Bex & Blanche (1993-94) en
Terug naar Oosterdonk (Van Passel,
1997), naast single plays als Lievevrouwebedstro
(naar Marguerite Duras; Kümel, 1969), De
verjaring (Brusse en Andrew Wilson, 1980), Alleen (tegenover Schoenaerts; Jacob Bijl, 1982), Zonderlinge zielen (Jean-Pierre De
Decker, 1988), het korte Opéra Kino (Rien
Hagen, 1990), een aflevering van Over de
liefde (Eric Oosthoek, 1997), Thuisfront
(Ivo van Hove, 1998) en de telefilm De
Ordening (als NSB-weduwe à la Florrie Rost van Tonningen in de telefilm De Ordening (Pieter Kuijpers, 2003). Tekende
met Anne Huybrechts voor de kostuums in Jonny
& Jessy (Wies Andersen, 1972). Getrouwd geweest met de acteurs Tone
Brulin en Wies Andersen.
Amerikaans
scenarioschrijver. Kreeg een Oscarnominatie voor het originele script van de
klassieker E.T. the Extra-Terrestrial
(Steven Spielberg, 1982). Dochter van een journalist, die bureauchef van Newsweek in Los Angeles was. Tijdens
studie aan Berkeley babysitter van de kinderen van Francis Ford Coppola, die haar
locatieassistent maakte bij The Godfather
part II (1974). Coppola moedigde Mathison aan een scenariobewerking te
schrijven van Walter Farleys bekende kinderboek The Black Stallion (1941), dat
zou resulteren in een door Coppola’s American Zoetrope geproduceerde
gelijknamige speelfim (Carroll Ballard, 1979).
Andere films die Mathison
(gedeeltelijk) schreef waren The Escape
Artist (Caleb Deschanel, 1982), onder het pseudoniem ‘Josh Rogan’ Kick the Can (Spielberg, 1982), zijnde
het tweede segment van Twilight Zone: the
Movie, de tweedelige tv-western Son
of the Morning Star (Mike Robe, 1991), The
Indian in the Cupboard (Frank Oz, 1995), Kundun (Martin Scorsese. 1997) en The BFG (Spielberg, 2016), de tweede verfilming van Roald Dahls De Grote Vriendelijke Reus. Ook schreef
Mathison het script voor de Engelse nasynchronisatie van de Japanse
animatiefilm Ponyo (Hayao Miyazaki,
2008). Tibetactiviste. Getrouwd geweest met acteur Harrison Ford (1983-2004).
Engels
scenarioschrijver en acteur, pseudoniem van Colin Williams. Tekenleraar uit
Lancashire kreeg zijn eerste bekendheid als agent in de politieserie Z Cars (1962-78), maar zou zich later
toeleggen op het schrijven van scenario’s, hetgeen hem een Oscar opleverde voor
Chariots of Fire (Hugh Hudson, 1981),
een geromantiseerde vertelling over twee Britse atleten bij de Olympische
Spelen van Parijs (1924). Als acteur won hij een BAFTA voor de rol van een
sympathieke onderwijzer in de jeugdfilm Kes
(Kenneth Loach, 1969), over een jongen en zijn tamme valk.
Ook speelde
Welland tegenover Richard Burton in Villain
(Michael Tuchner, 1971), was hij een dominee in Straw Dogs (Sam Peckinpah, 1971), te zien in de bioscoopversie van
de politieserie Sweeney! (David
Wickes, 1977), Dancin’ thru the Dark (Mike
Ockrent, 1990) en als een redacteur van persbureau Reuters in de bij ons in de
bioscoop uitgebrachte tv-film The Secret
Life of Ian Fleming (Ferdinand Fairfax, 1990). Na een aantal tv-films en
series debuteerde Welland als filmscenarist met Yanks (John Schlesinger, 1979), een subtiel romantische studie van
de spanningen tussen Amerikaans militairen en Engelse burgers aan het eind van
de Tweede Wereldoorlog. Voorts schreef Welland Twice in a Lifetime (Bud Yorkin, 1989), de bewerking van André P.
Brinks roman A Dry White Season (Euzhan
Palcy, 1989) en War of the Buttons (John
Roberts, 1994), een Ierse versie van het al verschillende keren in Frankrijk
verfilmde kinderboek La guerre des
boutons.
Belgisch
(scenario)schrijver, journalist en gemeenteambtenaar, eigenlijk Ferdinand Henri
Leon van der Auwera. Lang in dienst bij de stad Antwerpen (1948-89), alwaar hij
ook Vlaams correspondent van de Volkskrant was (1970-80). Schreef essays,
verhalen, kinderboeken, een cultuurgids en een twintigtal romans, waarvan Uit het raam springen moet als nutteloos
worden beschouwd (1983) door hemzelf en Stijn Coninx werd bewerkt tot de
speelfilm Springen (Jean-Pierre De
Decker, 1985). Ook schreef hij (mee aan) scenario’s als De Witte van Sichem (naar Ernest Claes; Robbe De Hert, 1980), Maria Danneels (of het leven dat we
droomden) (naar Maurice Roelants; De Hert, 1982), Elias of het gevecht met de nachtegalen (naar Maurice Gilliams;
Klaas Rusticus, 1991), Daens (uncredited,
naar Louis-Paul Boon; Coninx, 1992), De
ooggetuige (Emile Degelin, 1995), Gaston’s
War (De Hert, 1997) en Lijmen/Het
Been (naar Willem Elsschot; De Hert, 2000). Getuige in de documentaire over De Hert Belfilm (2014). Gulden Mira voor zijn werk als
scenarist (2008) en in hetzelfde jaar prijs van verdienste van de Vereniging
van Vlaamse Filmpers.
Oorspronkelijk
Iers Hollywoodactrice, die in 1946 ook de Amerikaanse nationaliteit kreeg.
Geboren als Maureen FitzSimons in een voorstadje van Dublin. Bijnaam: The Queen
of Technicolor, omdat het kleurenprocedé haar groene ogen en rode haar optimaal
tot recht liet komen. Vooral bekend geworden door haar samenwerking met
regisseur John Ford, voor wie ze in vijf films als muze diende: het mijnwerkersverhaal
How Green Was My Valley (1941), Rio Grande (tegenover John Wayne; 1950),
The Quiet Man/Een Yankee uit Ierland (tegenover
Wayne; 1952), The Long Gray Line (tegenover
Tyrone Power; 1955) en The Wings of
Eagles (tegenover Wayne, 1957). Speelde op jong leeftijd al in Londense
theaters, waar ze werd ontdekt door Charles Laughton. Die bezorgde haar een
hoofdrol tegenover hemzelf in Jamaica
Inn/In de Jamaica (Alfred Hitchcock, 1939), nadat ze eerder onder haar
eigen naam was opgetreden in Kicking the Moon
Around (Walter Forde, 1938) en My
Irish Molly (Alex Bryce, 1938). Ook was ze Esmeralda tegenover Laughton als
Quasimodo in The Hunchback of Notre
Dame/De klokkenluider van Parijs (William Dieterle, 1939).
Vervolgens onder
meer de remake van A Bill of Divorcement (top-billed;
John Farrow, 1940), de musical Dance,
Girl, Dance (top-billed; Dorothy Arzner, 1940), They Met in Argentina (Leslie Goodwins en Jack Hively, 1941), To the Shores of Tripoli (H. Bruce
Humberstone, 1942), Ten Gentlemen from
West Point (Henry Hathaway, 1942),
de piratenfilm The Black Swan/De Zwarte
Zwaan (tegenover Power; Henry King, 1942), Immortal Sergeant/Onsterfelijke sergeant (tegenover Henry Fonda;
John M. Stahl, 1943), This Land Is Mine (tegenover
Laughton; Jean Renoir, 1943), The Fallen
Sparrow (Richard Wallace, 1943), Buffalo
Bill (William A. Wellman, 1944), The
Spanish Main/Barracuda (Frank Borzage, 1945), Sentimental Journey (Walter Lang, 1946), Do You Love Me (top-billed; Gregory Ratoff, 1946), Sinbad, the Sailor (tegenover Douglas
Fairbanks Jr.; Wallace, 1947), The
Homestretch (Humberstone, 1947), de kerstklassieker Miracle on 34th Street (George Seaton, 1947), The Foxes of Harrow (Stahl, 1947), Sitting Pretty (Lang, 1948), A
Woman’s Secret (top-billed; Nicholas Ray, 1949), Britannia Mews (Jean Negulesco, 1949), Father Was a Fullback (Stahl, 1949), Bagdad (top-billed; Charles Lamont, 1949),
Comanche Territory (top-billed; George Sherman, 1950), Tripoli (O’Hara’s tweede echtgenoot Will
Price, 1950), Flame of Araby (top-billed;
Lamont, 1951), At Sword’s Point (Lewis
Allen, 1952), Kangaroo (top-billed;
Lewis Milestone, 1952), Against All
Flags/De Arend van Madagascar (tegenover Errol Flynn; Sherman, 1952), The Redhead from Wyoming (top-billed;
Lee Sholem, 1953), War Arrow (top-billed; Sherman, 1953), Malaga (top-billed; Richard Sale, 1954),
The Magnificent Matador (top-billed
tegenover Anthony Quinn; Budd Boetticher, 1955), top-billed in de titelrol van Lady Godiva of Coventry (Arthur Lubin,
1955), Lisbon (Ray Milland, 1956), Everything but the Truth (top-billed;
Jerry Hopper, 1956), de Graham Greene-verfilming Our Man in Havana (tegenover Alec Guinness; Carol Reed, 1959), The Deadly Companions (top-billed; Sam
Peckinpah, 1961), The Parent Trap (tegenover
Hayley Mills; David Swift, 1961), Mr.
Hobbs Takes a Vacation (tegenover James Stewart; Henry Koster, 1962), Spencer’s Mountain (tegenover Fonda;
Delmer Daves, 1963), McLintock! (tegenover
Wayne; Andrew V. McLaglen, 1963), The
Battle of the Villa Fiorita (top-billed; Daves, 1965), The Rare Breed (tegenover Stewart; McLaglen, 1966) en Big Jake (tegenover Wayne; Sherman,
1971). Comeback tegenover John Candy in de komedie Only the Lonely (Chris Columbus, 1991), gevolgd door enkele
tv-films. Hoewel O’Hara nooit voor een Oscar genomineerd werd, bezorgde de
Academy haar een speciale oeuvreprijs in 2014. Overtuigd Republikein die
campagne voerde voor zes latere presidenten.