Filmkenner Hans Beerekamp verzamelt op deze site informatie over mensen die alleen nog te bewonderen zijn door hun bijdrage aan het eeuwige filmscherm.
Nederlands acteur, eigenlijk Anton Jacobus Martinus Kuijl. Speelde de hoofdrol van vliegtuigpionier Anthony Fokker in de biografische speelfilm De Vliegende Hollander (Gerard Rutten, 1957). Beschikte door zijn opleiding en toneelcarrière in Frankrijk (1948-54) als een van de eerste Nederlandse acteurs over de subtielere stijl van acteren die film vereist. De flop van De Vliegende Hollander , de eerste door het Productiefonds gesubsidieerde Nederlandse speelfilm, was niet bevorderlijk voor een loopbaan in de cinema. Wel zou Kuyl in een groot aantal televisiefilms en -series spelen, met name bewerkingen van romans van Louis Couperus. Tot zijn schaarse overige filmrollen behoren die in La valse du Gorille (Bernard Borderie, 1959), Keetje Tippel (Paul Verhoeven, 1975) en de korte films Het raam (Juri Voogd, 1973), een aflevering van het Amsterdams Stadsjournaal (Annette Apon, 1978) en Morgen (Jacqueline van Vugt, 2001). Op televisie onder meer in Floris (als Jeroen Bosch; Verhoeven, 1969), Verhalen van de straat (Marleen Gorris, 1993) en Eindeloos leven - Buiten het seizoen (Vivian Pieters, 1995).
95, Rome, 29 november, sprong uit een ziekenhuisraam na te zijn opgenomen voor terminale prostaatkanker
Italiaans regisseur en scenarioschrijver. Alleen al om twee opeenvolgende films zou Monicelli een ereplaats verdienen in elk filmpantheon. De komedie I soliti ignoti/Big Deal on Madonna Street/Met boeven vang je boeven (1958) werd een wereldhit, kreeg verschillende remakes en verwierf een Oscarnominatie. Een jaar later volgden een nieuwe Oscarnominatie en een Gouden Leeuw in Venetië voor het drama over militairen in de Eerste Wereldoorlog, La grande guerra (1959).
Op het Lido was ook Monicelli's lange filmloopbaan begonnen, toen hij daar in 1935 een amateurprijs kreeg voor zijn lange 16mm-productie I ragazzi della Via Paal. De zoon van een bekend journalist studeerde literatuur en filosofie en begon op jonge leeftijd filmkritieken te publiceren. Hij werd assistent-regisseur en scenarioschrijver, bij voorbeeld medeverantwoordelijk voor I bambini ci guardano (Vittorio de Sica, 1944), Gioventù perduta (Pietro Germi, 1947), In nome della legge (Germi, 1949) en Riso amaro/Bittere rijst (Giuseppe de Santis, 1950). In 1949 regisseerde Monicelli samen met Steno alias Stefano Vanzina Totò cerca casa, de eerste van acht bitterzoete filmkluchten rond de Napolitaanse komiek, die een soort blauwdruk zouden vormen voor de commedia all'Italiana. Monicelli's films werden gekenmerkt door volkse geestigheid, een linkse politieke overtuiging, een briljant gevoel voor timing en dialogen en een zekere weemoed. Hij won in Berlijn drie keer de Zilveren Beer als beste regisseur, voor Padri e figli (1957), Caro Michele (1976) en Il marchese del Grillo (1981). Ook kreeg hij twee Oscarnominaties als scenarioschrijver, voor I compagni (1963) en Casanova '70 (1965). In 1991 gaf Venetië Monicelli een speciale Gouden Leeuw voor zijn hele oeuvre.
Van zijn ruim zestig films, die hij veelal ook schreef, verdienen minimaal vermelding Guardie e ladri (met Steno, 1951), Le infedeli (met Steno, 1953), Proibito (1954), Il medico e lo stregone (1957), Risate di gioia (1962), L'armata Brancaleone (1966), La ragazza con la pistola (derde Oscarnominatie voor buitenlandse film; 1968), La mortadella/Lady Liberty (1971), de hit Amici miei (als vervanger van de overleden Germi, 1975), Un borghese piccolo piccolo (1977), Le due vite di Mattia Pascal (naar Pirandello; 1985) en de feministische komedie Speriamo che sia femmina (1986). Op 91-jarige leeftijd regisseerde Monicelli zijn laatste film, Le rose del deserto (2006). Als acteur speelde hij onder meer gastrolletjes in Il ciclone (Leonardo Pieraccioni, 1996) en Under the Tuscan Sun (Audrey Wells, 2003).
88, Fort Lauderdale FD, 28 november, complicaties van een longontsteking
Canadees acteur en komiek. Het gebeurt niet vaak dat de Nederlandse televisie inhoudelijke aandacht besteedt aan het overlijden van een internationale filmpersoonlijkheid, maar zelfs in de talkshows werd gediscussieerd over de vraag of je de humor van Nielsen geniaal of flauw moest vinden. Daarbij werd voorbijgegaan aan het feit dat Nielsen zijn latere campy persona vooral had te danken aan regisseurs en scenarioschrijvers, met name het trio Jerry Zucker, Jim Abrahams en David Zucker, die hem de rol gaven van een pedante en totaal incompetente arts in Airplane!/Flying High (1980). Dat personage was vooral gebaseerd op de kreukvaste, maar bordkartonnen onverstoorbaarheid van zijn eerdere rollen in genrefilms, die Nielsen gewoon met een vette knipoog continueerde. Het werkte onweerstaanbaar in Airplane! en The Naked Gun: From the Files of Police Squad! (D. Zucker, 1988), een voortzetting van de satirische politieserie Police Squad (1982), maar in afnemende mate in de talrijke vervolgen.
Nielsen werd geboren als zoon van een Mountie in Saskatchewan, volgens de meest betrouwbare bronnen op 11 februari 1922, maar er circuleren vele alternatieve (meestal latere) data. Hij was oorlogsvlieger en radiopresentator en volgde een dansopleiding bij Martha Graham. Na een groot aantal televisierollen maakte hij zijn filmdebuut tegenover Glenn Ford en Donna Reed in Ransom! (Alex Segal, 1956). Nielsen was vaak de second lead en specialiseerde zich in aantrekkelijke, stoere, soms enigszins onbetrouwbare kerels. Hij was naast talrijke televisieseries, van Peyton Place tot The Fugitive) onder meer te zien in de cultklassieker Forbidden Planet (Fred M. Wilcox, 1956), The Vagabond King (Michael Curtiz, 1956), The Opposite Sex (David Miller, 1956), Hot Summer Night (top-billed; David Friedkin, 1957), tegenover Debbie Reynolds in Tammy and the Bachelor (Joseph Pevney, 1957),
The Sheepman (George Marshall, 1958), Night Train to Paris (top-billed; Robert Douglas, 1964), Harlow (Gordon Douglas, 1965), Dark Intruder (top-billed; Harvey Hart, 1965),
The Reluctant Astronaut (Edward Montagne, 1967), Counterpoint (Ralph Nelson, 1967), How to Commit Marriage (Norman Panama, 1969), als de kapitein van een zinkende zeereus in The Poseidon Adventure (Ronald Neame, 1972), Day of the Animals (William Girdler, 1977), Viva Knievel! (G. Douglas, 1977), The Kentucky Fried Movie (John Landis, 1977), het karatespektakel The Amsterdam Kill (Robert Clouse, 1977) en City on Fire (Alvin Rakoff, 1979). Na Airplane! werden de films met Nielsen populairder, maar het bleef een gevarieerd assortiment, waaronder het nodige griezelwerk: de horrorfilm met Jamie Lee Curtis Prom Night (Paul Lynch, 1980), Wrong Is Right/The Man with the Deadly Lens (Richard Brooks, 1982), Creepshow (George A. Romero, 1982), Soul Man (Steve Miner, 1986), tegenover Barbra Streisand in Nuts (Martin Ritt, 1987), Repossessed (Bob Logan, 1990), The Naked Gun 2½: The Smell of Fear (D. Zucker, 1991), als kerstman in All I Want for Christmas (Robert Lieberman, 1991), Surf Ninjas (Neal Israel, 1993), Naked Gun 33 1/3: The Final Insult (Peter Segal, 1994), in de titelrol van Dracula: Dead and Loving It (Mel Brooks, 1995), Spy Hard (Rick Friedberg, 1996), Mr. Magoo (Stanley Tong, 1997), Wrongfully Accused (Pat Proft, 1998), 2001: A Space Travesty (Allan A. Goldstein, 2000), als de Amerikaanse president in Scary Movie 3 (D. Zucker, 2003) en Scary Movie 4 (D. Zucker, 2006) en ten slotte in Superhero Movie (Craig Mazin, 2008).
Amerikaans filmmaker, eigenlijk Irwin Kerschner. Wordt helaas voornamelijk herinnerd om de twee door hem geregisseerde blockbusters, het eerste vervolg op Star Wars, getiteld The Empire Strikes Back (1980), en de enige officieuze James Bond-film, Never Say Never Again (1983), waarin Sean Connery de rol van agent 007 nog eenmaal op zich nam. Daarvoor had Kershner al een lange carrière als onafhankelijk filmmaker, die culmineerde in Loving (1970), een voor die tijd moderne komedie over de driehoeksrelatie van George Segal met Eva Marie Saint en Janis Young. Na een opleiding tot schilder en fotograaf, werd hij in 1950 documentairemaker voor de United States Information Service en draaide onder meer in Iran en Jordanië. Daarna regisserend cameraman voor de documentaire televisieserie Confidential File. Producent Roger Corman bood Kershner de kans om te debuteren als speelfilmregisseur met de op een budget van 30.000 dollar gemaakte misdaadfilm Stakeout on Dope Street (1958). Zijn films behielden aanvankelijk een rauwe, documentaire gevoeligheid: The Young Captives (1959), het in Cannes in competitie vertoonde Hoodlum Priest (1961), Face in the Rain (1963), de goed ontvangen Canadese productie The Luck of Ginger Coffey (met Robert Shaw in de titelrol; 1964), zijn studiodebuut A Fine Madness (met Connery, Joanne Woodward en Jean Seberg; 1966)
en de aardige misdaadkomedie The Flim-Flam Man (met George C. Scott; 1967). Met uitzondering van de door John Carpenter geschreven visueel inventieve thriller Eyes of Laura Mars (1978) zijn de meeste latere films van Kershner nogal routineus te noemen: het Barbra Streisand-vehikel Up the Sandbox (1972), de satire S*P*Y*S (met Elliott Gould en Donald Sutherland; 1974), de vervolgfilm The Return of a Man Called Horse (1976), de in Europa in de bioscoop uitgebrachte televisiefilm met een all-star-cast Raid on Entebbe (1976) en RoboCop2 (1990). Kershner was soms te zien in gastrollen, bij voorbeeld als Zebedeüs in The Last Temptation of Christ (Martin Scorsese, 1987) en in de actiefilm On Deadly Ground (Steven Seagal, 1994).
Engels actrice en scenariolezer. Ster tegenover James Mason van films als The Night Has Eyes (Leslie Arliss, 1942) en They Met in the Dark (Carl Lamac, 1943). Debuteerde in Freedom Radio (Anthony Asquith, 1941). Voorts onder meer in Love on the Dole (John Baxter, 1941), The Common Touch (Baxter, 1941), Back-Room Boy (Herbert Mason, 1942), The Gentle Sex (Leslie Howard, 1943), Mrs. Fitzherbert (Montgomery Tully, 1947), Shadow of the Past (top-billed; Mario Zampi, 1950). Verhuisde in de jaren zestig naar Hollywood, waar ze opklom tot scenariolezer en executive story editor van de televisieafdeling van Paramount. Gescheiden van acteur Basil Sydney.
In Polen geboren Amerikaans-Engels-Duits actrice, geboren als Ingoushka Petrovna. Zwaar gedecolleteerde ster van cultgriezelfilms uit de Hammerstudio als The Vampire Lovers (Roy Ward Baker, 1970), Countess Dracula (Peter Sasdy, 1971) en The House That Dripped Blood (Peter Duffell, 1971). Ontsnapte als kind met haar Joodse moeder uit een nazi-concentratiekamp en belandde vervolgens als actrice in de DDR, bij Bertolt Brechts Berliner Ensemble. Daar wist ze te vertrekken door een huwelijk met de Amerikaanse marineofficier Roland Pitt. Verhuisde naar Colorado en na een scheiding naar Spanje, waar ze figureerde in films als Campanas a medianoche/Falstaff (Orson Welles, 1965) en Dr. Zhivago (David Lean, 1965). Eerste hoofdrol in een in de Filippijnen opgenomen actiefilm van de broer van Billy Wilder, The Omegans (W. Lee Wilder, 1968). Vervolgens in Where Eagles Dare (Brian G. Hutton, 1968), The Wicker Man (Robin Hardy, 1973), Who Dares Wins (Ian Sharp, 1982), Wild Geese II (Peter R. Hunt, 1985), Hanna's War (Menahem Golan, 1988) en tegenover haar dochter Stefanie Pitt in The Asylum (John Stewart, 2000). Laatste film: Sea of Dust (Scott Bunt, 2008).
Frans acteur. Speelde een zeventigtal filmrollen, zowel in komedies, policiers en actiefilms als arthousewerk. Vaak te zien als nerveuze, driftige bureaucraat. Opmerkelijk als sleutelfiguur in het Griekse kolonelsregime in Z (Costa-Gavras, 1968) en hetzelfde jaar in La voie lactée (Luis Buñuel, 1968). Zoon van een tandarts uit Bretagne wilde aanvankelijk in diens voetstappen treden, maar belandde in het theater. Filmdebuut in Le roi de coeur (Philippe de Broca, 1966). Voorts onder meer in Le voleur (Louis Malle, 1967), La fiancée du pirate (Nelly Kaplan, 1969), Borsalino (Jacques Deray, 1970), Les mariés de l'an II (Jean-Paul Rappeneau, 1970), Doucement les basses (Deray, 1970), La moutarde me monte au nez (Claude Zidi, 1974), Section spéciale (Costa-Gavras, 1975), Souvenirs d'en France (André Téchiné, 1975), Adieu poulet (Pierre Granier-Deferre, 1975), L'incorrigible (De Broca, 1975), Mado (Claude Sautet, 1976), L'aile ou la cuisse (Zidi, 1976), Barocco (Téchiné, 1976), L'animal (Zidi, 1977), Mort d'un pourri (Georges Lautner, 1977), La zizanie (Zidi, 1978), Caro papà (Dino Risi, 1979), Sono fotogenico (Risi, 1980), Inspecteur la Bavure (Zidi, 1980), Équateur (Serge Gainsbourg, 1983), Papy fait de la résistance (Jean-Marie Poiré, 1983), Carmen (Francesco Rosi, 1984), Les ripoux (Zidi, 1984), Léolo (Jean-Claude Lauzon, 1992)
89, München-Grünwald, 20 november, complicaties van een nooit genezen oorlogswond
Duits acteur. Werd in Nederland vooral populair door zijn hoofdrol van Phil Decker tegenover George Nader als Jerry Cotton in een serie goedkope actiefilms rond laatstgenoemde FBI-agent: Schüsse aus dem Geigenkasten (Fritz Umgelter, 1965), Mordnacht in Manhattan (Harald Philipp, 1965), Um Null Uhr schnappt die Falle zu (Philipp, 1966), Die Rechnung - eiskalt serviert (Helmut Ashley, 1966), Der Mörderclub von Brooklyn (Werner Jacobs, 1967), Dynamit in grüner Seide (Harald Reinl, 1968), Der Tod im roten Jaguar (Reinl, 1968) en Todesschüsse am Broadway (Reinl, 1969). Debuteerde met een kleine rol in de schlagerfilm Wenn die Conny mit dem Peter (Umgelter, 1958) en brak daarna door als de van Siberië naar Perzië lopende krijgsgevangene Clemens Forell in de televisieserie So weit die Füsse tragen (Umgelter, 1959). Bleef vooral geliefd door televisie, bij voorbeeld als de kapitein van de serie Das Traumschiff (1982-99). Ook in films als de Konsalik-verfilming Strafbataillon 999 (Philipp, 1960), het Freddy Quinn-vehikel Nur der Wind (Umgelter, 1961), The Great Escape (John Sturges, 1963), Les quarantièmes rugissants (Christian de Chalonge, 1982), Doktor Faustus (Franz Seitz, 1982) en The Little Drummer Girl (George Roy Hill, 1984).
55, Bosvoorde(Brussel), 18 november, in zijn slaap
Belgisch bijrolacteur. Veel televisie, enkele films: Springen (Jean-Pierre De Decker, 1985), De Leeuw van Vlaanderen (Hugo Claus, 1985), Daens (Stijn Coninx, 1992), Meisje (Dorothée Van Den Berghe, 2002).
Zwitsers acteur en modeontwerper, pseudoniem van Pietro Roberto Strub. Werd bekend als de jonge carabiniere verliefd op Gina Lollobrigida in Pane, amore e fantasia (Luigi Comencini, 1953) en het vervolg Pane, amore e gelosia (Comencini, 1954). Debuteerde met een kleine rol in Il leone di Amalfi (Pietro Francisci, 1950). Voorts onder meer Domani è un altro giorno (Léonide Moguy, 1951), La valigia dei sogni (Comencini, 1953), Donne proibite/Verboden vrouwen (Giuseppe Amato, 1954), Bonnes à tuer (Henri Decoin, 1954), Paris, Palace Hôtel (Henri Verneuil, 1956), A Breath of Scandal (Michael Curtiz, 1960), La città prigioniera/Conquered City (Joseph Anthony, 1962), The Valiant (Roy Ward Baker, 1962), Il gladiatore di Roma (Mario Costa, 1962), als Paris in L'ira di Achille/Achilles (Marino Girolami, 1962) en Il giorno piu' corto (Sergio Corbucci, 1963), een parodie op The Longest Day. Laatste rol als Robert Rice in de spaghettiwestern Odia il prossimo tuo/Hate Thy Neighbor (Ferdinando Baldi, 1968). Daarna Italiaanse televisiepersoonlijkheid en modeontwerper.
Spaans regisseur. Droeg als liberale rebel met collega Juan Anntonio Bardem (een oom van acteur Javier Bardem) lange tijd de reputatie van de Spaanse kwaliteitsfilm onder Franco op zijn schouders. Bardem en Berlanga leerden elkaar kennen als studenten aan de Madrileense filmschool Instituto de Investigaciones y Experiencas Cinematográficas(IIEC) en schreven en regisseerden samen de komedie Esa pareja feliz/That Happy Pair (1951). De internationale doorbraak kwam met de enthousiaste ontvangst in Cannes van de door beiden geschreven satire Bienvenido Mister Marshall (Berlanga, 1952). Plácido (1961) werd genomineerd voor een Oscar en ook El verdugo/De beul (1963) genoot een internationale carrière. Aan eindeloze schermutselingen met de censuur kwam een einde, toen Franco in 1975 stierf en de dictatuur ophield te bestaan. Berlanga trok veel aandacht met de Frans-Spaanse coproductie Grandeur nature/Life Size (1974), waarin Michel Piccoli een affaire onderhoudt met een opblaaspop. De satire La escopeta nacional (1978) was zeer succesvol bij het Spaanse publiek, evenals de vervolgen Patrimonio nacional (1981) en Nacional III (1982). Todos a la cárcel (1993) won drie nationale filmprijzen, de zogeheten Goya's, onder meer voor beste film en regie. Jurylid in Cannes (1979), Berlijn (voorzitter, 1968) en Venetië (1960 en 1982).
89, Roinville-sous-Dourdan (dep. Essonne), 11 november, natuurlijke dood
Frans actrice, geboren als Simone Jeannine Gondolf. Weduwe van acteur Jean Desailly, met wie ze zowel in het theater als in films optrad. Debuut in Premier rendez-vous (Henri Decoin, 1941). Voorts onder meer in Barry (Richard Pottier, 1948), Manon (Henri-Georges Clouzot, 1949), La beauté du diable (René Clair, 1950), tegenover Luis Mariano in Violette impériales (Pottier, 1952), Les grandes manoeuvres (Clair, 1955), tegenover Fernandel in Les vignes du seigneur (Jean Boyer, 1958), Germinal (Yves Allégret, 1963), La curée/De prooi (Roger Vadim, 1965), Le franciscain de Bourges (Claude Autant-Lara, 1968), L'ardoise (Claude Bernard-Aubert, 1969), Un flic (Jean-Pierre Melville, 1972), The Assassination of Trotsky (Joseph Losey, 1972) en Equipe de nuit (Claude d'Anna, 1988).
91, Beverly Hills, 11 november, doodsoorzaak onbekend
Italiaans producent, eigenlijk Agostino de Laurentiis. Pionier van de onafhankelijke en internationale filmproductie, waarbij grote risico's niet worden geschuwd. Bracht Amerikaanse regisseurs en acteurs naar Italië en bouwde een eigen imperium op in de Verenigde Staten. Was getuige van de opkomst en ondergang van twee eigen filmstudio's, Dinocittà in Rome en de studio van de DeLaurentiis Entertainment Group (DEG) in Wilmington, North Carolina. Won samen met Sophia Lorens echtgenoot Carlo Ponti een Oscar voor de beste niet-Engelstalige film, La strada (Federico Fellini, 1954) en voor zijn hele oeuvre de Irving Thalberg Award (2001) en een speciale Gouden Leeuw in Venetië (2003).
Zoon van een pastafabrikant uit Torre Annunziata ging naar Rome om als acteur te worden opgeleid aan het Centro Sperimentale Cinematografica. Debuteerde op 22-jarige leeftijd als producent met L'amore canta (Ferdinando Maria Poggioli, 1941). Behaalde zijn eerste grote successen met neo-realistische films als Il bandito (Alberto Lattuada, 1946) en vooral het erotisch getinte Riso amaro/Bittere rijst (Giuseppe de Santis, 1949). Hetzelfde jaar trouwde hij met hoofdrolspeelster Silvana Mangano, die in 1989 zou overlijden.
De samenwerking tussen De Laurentiis en Ponti resulteerde onder meer in Anna (Lattuada, 1951), Ulisse (met Kirk Douglas in de titelrol; Mario Camerini, 1954), L'oro di Napoli (Vittorio de Sica, 1954) en de superproductie naar Tolstoi's War and Peace (King Vidor, 1956). De eerste grote productie zonder Ponti, Le notti di Cabiria (Fellini, 1957), won ook een Oscar als beste buitenlandse film. Daarna volgden titels als La grande guerra (Mario Monicelli, 1959), Sotto dieci bandiere/Under Ten Flags (Duilio Coletti, 1960), The Best of Enemies/I due nemici (Guy Hamilton, 1961), Barabba/Barabbas (Richard Fleischer, 1961), Le tigre se parfume à la dynamite (Claude Chabrol, 1965), La Bibbia/The Bible: In the Beginning (John Huston, 1966), Lo straniero/The Stranger (Luchino Visconti, 1967), de cultklassieker Barbarella (Roger Vadim, 1968) en Barbagia (Carlo Lizzani, 1969). Met de flop van het naar schatting 25 miljoen dollar kostende spektakel Waterloo (Sergei Bondartsjoek, 1970) en de ondergang van de Romeinse studio begon een nieuwe periode, die de producent naar Amerika zou doen verhuizen.
De gangsterfilmThe Valachi Papers (Terence Young, 1972) vormde een goede start, maar nog beter voor zijn reputatie was de lancering van Al Pacino als superster, kort na The Godfather, in de hoofdrol van Serpico (Sidney Lumet, 1973). De Laurentiis' Amerikaanse output was een bonte mengeling van dure flops, goedkope hits en prestigefilms.
Voor elke Dune (David Lynch, 1984) en Tai-Pan (Daryl Duke, 1986) revancheerde hij zich met een in Wilmington opgenomen Blue Velvet (Lynch, 1986). Onder veel meer maakte hij Gouden Beerwinnaar Buffalo Bill and the Indians or Sitting Bull's History Lesson (Robert Altman, 1976), Drum (Steve Carver, 1976), King Kong (John Guillermin, 1976), The Serpent's Egg/Das Schlangenei (Ingmar Bergman, 1977), Hurricane (begonnen door Roman Polanski, afgemaakt door Jan Troell, 1979), Flash Gordon (Mike Hodges, 1980), Ragtime (Milos Forman, 1981), Conan the Barbarian (John Milius, 1982), The Dead Zone (David Cronenberg, 1983), The Bounty (Roger Donaldson, 1984), Year of the Dragon (Michael Cimino, 1985), Maximum Overdrive (Stephen King, 1986), de eerste film met het personage dr. Hannibal Lecktor (later Lecter) Manhunter (Michael Mann, 1986), Army of Darkness (Sam Raimi, 1992), Breakdown (Jonathan Mostow, 1997), Hannibal (Ridley Scott, 2001), Hannibal Rising (Peter Webber, 2007) en The Last Legion (Doug Lefler, 2007). Werkte behalve met zijn broer Luigi, neef Aurelio en dochter Raffaella de Laurentiis ook geruime tijd samen met de Nederlandse financiële man Charles van Droffelaar, nu eigenaar van de Bossche distributiefirma Moonlight Films.
99, San Clemente CA, 11 november, doodsoorzaak onbekend
Amerikaans kinderactrice en wardrobe mistress, geboren als Helen Alice Myres. Werd als driejarige ontdekt door regisseur Henry King, die haar een jongensrol gaf in Should a Wife Forgive? (1915). Was daarna de ster van het populaire drama Little Mary Sunshine (King, 1916) en speelde tot haar achtste in nog een kleine dertig korte en lange films, waaronder een reeks zogeheten Baby Marie-films van regisseur William Bertram, bij voorbeeld Daddy's Girl (1918), Cupid by Proxy (1918), The Old Maid's Baby (1919) en Miss Gingersnap (1919). Haar roem leidde zelfs tot het op de markt brengen van Baby Marie-poppen, maar haar stiefouders wisten alle inkomsten snel te verkwanselen. Na een baantje als winkelbediende, bezorgde King haar figurantenrollen. Zo was ze ook de stand-in van Ginger Rogers in bij voorbeeld The Gay Divorcee (Mark Sandrich, 1934), Swing Time (George Stevens, 1936) en Shall We Dance? (Sandrich, 1937). Nog later kreeg ze werk op de kledingafdeling van films als Cleopatra (Joseph L. Mankiewicz, 1963) en The Way We Were (Sydney Pollack, 1973). Credits als wardrobe mistress voor onder meer How to Murder Your Wife (Richard Quine, 1965), The Godfather: Part II (Francis Ford Coppola, 1974) en Harry and Walter Go to New York (Mark Rydell, 1976).
In Libië geboren Israëlisch acteur, soms vermeld als Amos Lavie. Onder meer in Goodbye, New York (Amos Kollek, 1985), The Mummy Lives (Gerry O'Hara, 1993), Promised Land (Amos Gitai, 2004), Munich (Steven Spielberg, 2005), Lemon Tree/Etz limon (Eran Riklis, 2008) en Carmel (Gitai, 2009).
Amerikaans bijrolacteur. Onder meer in The Mating Game (George Marshall, 1959), In the French Style (Robert Parrish, 1963), The Thomas Crown Affair (Norman Jewison, 1968), The Reincarnation of Peter Proud (J. Lee Thompson, 1975), Three Days of the Condor (Sydney Pollack, 1975), als admiraal Nimitz in MacArthur (Joseph Sargent, 1977) en The Rosary Murders (Fred Walton, 1987).
Belgisch filmproducent. Pionier van de commerciële Vlaamse cinema was feitelijk de eerste professionele filmproducent in zijn cultuurgebied. Hij specialiseerde zich in literatuurverfilmingen en boerendrama's, hetgeen hem ook bij de jongere generatie een negatieve reputatie bezorgde, als de vleesgeworden cinéma de papa. De Nederlands-Belgische coproductie Mira (Fons Rademakers, 1971) naar Stijn Streuvels (scenariobewerking Hugo Claus) haalde de competitie van Cannes en werd in beide landen een grote hit, die de roem vestigde van hoofdrolspelers Willeke van Ammelrooy en Jan Decleir. Was aanvankelijk producent van kunstdocumentaires, onder meer over Pablo Picasso (1949), die werden geregisseerd door kunstcriticus Paul Haesaerts. Van Raemdoncks Brusselse productiehuis Kunst en Kino maakte voorts onder meer La chambre rouge (Jean-Pierre Berckmans, 1972), De loteling (naar Hendrik Conscience; Roland Verhavert, 1973), Isabelle devant le désir (Berckmans, 1974), Pallieter (naar Felix Timmermans; Verhavert, 1975), Doctor Vlimmen (coproducent; Guido Pieters, 1978), Vrijdag (Claus, 1980), De vlaschaard (naar Streuvels; Jan Gruyaert, 1983), de flop De Leeuw van Vlaanderen (naar Conscience; Claus, 1984), Wildschut (Bobby Eerhart, 1985), Het gezin Van Paemel (naar Cyriel Buysse; Paul Cammermans, 1986) en het drieluik The Secrets of Love (Harry Kümel, 1986). Daarna werkte Van Raemdonck vooral voor televisie, zoals de serie Het verdriet van België (naar Claus; Claude Goretta, 1995). De catalogus van Kunst en Kino is gekocht door Eyeworks. In 2002 kreeg Van Raemdonck samen met Verhavert in Gent een Joseph Plateau Life Achievement Award.
Nederlands acteur, televisieregisseur en schouwburgdirecteur. Speelde vanaf 1947 bij verschillende grote toneelgezelschappen en was bij de KRO in dienst als regisseur van televisiedrama's (1954-60). Docent aan de Maastrichtse toneelacademie en directeur van de schouwburgen in Tilburg (1961-74) en Amstelveen (1974-99). Enkele kleine filmrollen, bij voorbeeld in de Reve-verfilming Lieve jongens (Paul de Lussanet, 1980) en als notaris in De prooi (Vivian Pieters, 1985). Oprichter van het Wim Baryfonds voor jonge kunstenaars in theater en muziek.
Amerikaans actrice. In de jaren zeventig een prototype (naast onder meer Jane Fonda, Glenda Jackson en Diane Keaton) van de onafhankelijke, door de tweede golf van het feminisme geïnspireerde filmvrouw. Wellicht het beste voorbeeld was het personage in An Unmarried Woman (Paul Mazursky, 1978), waarvoor Clayburgh werd bekroond als beste actrice in Cannes en een Oscarnominatie kreeg. Ook voor Starting Over (Alan J. Pakula, 1979) kreeg ze een jaar later een Oscarnominatie in de categorie beste vrouwelijke hoofdrol. Eveneens zeer opmerkelijk in het oedipale drama La Luna (Bernardo Bertolucci, 1979). Rijkeluisdochter uit New York ging naar de juiste scholen en speelde in verschillende Broadwayproducties. Bescheiden filmdebuut in The Wedding Party (Brian De Palma, 1969), gevolgd door een grotere rol in de verfilming van Philip Roths bestseller Portnoy's Complaint (Ernest Lehman, 1972). Daarna in The Thief Who Came to Dinner (Bud Yorkin, 1973), The Terminal Man (Mike Hodges, 1974), als scerwball-ster Carole Lombard in de flop Gable and Lombard (Sidney J. Furie, 1976), Silver Streak (Arthur Hiller, 1976) en Semi-Tough (Michael Ritchie, 1977). In de jaren tachtig boette Clayburghs stercarrière enigszins aan kracht in. Ze speelde onder meer in de onafhankelijke productie It's My Turn (Claudia Weill, 1980), First Monday in October (Ronald Neame, 1981), Hanna K. (Costa-Gavras, 1983), de Cannon-productie Shy People (Andrei Konchalovsky, 1987), Whispers in the Dark (Christopher Crowe, 1992), Le Grand Pardon II (Alexandre Arcady, 1992), Naked in New York (Daniel Algrant, 1993), Fools Rush In (Andy Tennant, 1997), het Vlaamse Vallen (Hans Herbots, 2001), Running with Scissors (Ryan Murphy, 2006), Love and Other Drugs (Edward Zwick, 2010) en het nog uit te brengen Bridesmaids (Paul Feig, 2011). Op televisie onder meer als de moeder van Ally McBeal (1999-2001) en in de series Leap of Faith (2002), Nip/Tuck (2004) en Dirty Sexy Money (2007-09). Had een relatie met Al Pacino (1970-75), daarna getrouwd met toneel- en scenarioschrijver David Rabe, moeder van actrice Lily Rabe.
Nederlands televisieproducent en -regisseur. Produceerde onder meer voor de VPRO vanaf 1970 Het gat van Nederland en 21 jaar lang alle programma's van Kees van Kooten en Wim de Bie (tevens studioregie). Ook produceerde Keus een groot aantal documentaires van Hans Keller. Voor de HUMAN regisseerde ze drie postume, geheel uit archiefbeelden samengestelde televisieportretten: van NVSH-voorzitter Mary Zeldenrust-Noordanus, politica Annemarie Grewel en schrijver Gerard Reve, alsmede een profiel van journalist Willem Oltmans. Echtgenote van voormalig televisieredacteur en filmjournalist Cees van Ede.