19 januari 2016

Sieto Hoving


91, Amsterdam, 19 januari, doodsoorzaak onbekend

Nederlands cabaretier en acteur. Richtte in 1957 met zijn vrouw Marijke Hoving-Tauber de cabaretgroep Tingel Tangel op, die opereerde vanuit het gelijknamige theater aan de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam (het huidige Betty Asfalt Complex). Speelde ook af en toe kleine rollen in speelfilms: als butler in AfFair Play (Roeland Kerbosch, 1995), burgemeester in Advocaat van de hanen (Gerrit van Elst, 1996) en directeur in Somberman’s aktie (Casper Verbrugge, 2000), alsmede de korte jeugdfilm Emmy (Ruud Schuitemaker, 1989). Nog meer te zien op televisie, bij voorbeeld in het tv-drama Het stille land (Jan Keja, 1993), de serie Achter het scherm (Joram Lürsen, 1995), als koning Willem I in Wij Alexander (Rimko Haanstra, 1998) en in verschillende commercials.

14 januari 2016

Franco Citti


80, Rome, 14 januari, doodsoorzaak onbekend

Italiaans filmacteur, broer van scenarioschrijver en regisseur Sergio Citti. Een van de zogeheten ragazzi di vita, de volksjongens uit Romeinse achterbuurten die regisseur en dichter Pier Paolo Pasolini tot zijn vrienden rekende. Franco kreeg de hoofdrol in Pasolini’s debuutfilm Accattone (1961) en zou samen met Ninetto Davoli een vaste aanwezigheid gaan vormen in de meeste van Pasolini’s films: Mamma Roma (1962), het door Pasolini geschreven Una vita violenta (top-billed; Paolo Heusch en Brunello Rondi, 1962), en na een paar jaar afwezigheid uit de openbaarheid, als Oidipous in Edipo Re (top-billed; 1967), als kannibaal in Porcile/Zwijnestal (1969), Il Decameron/Decamerone (top-billed; 1971), I racconti di Canterbury/The Canterbury Tales (1972) en als de demon in Il fiore delle mille e una notte/1001 nacht (1974).

Speelde ook in de meeste films van zijn broer Sergio Citti: Ostia (1970), Storie scellerate/Bawdy Tales (1973), Casotto (1977), Il minestrone (1981). Daarnaast onder meer in de pastiche Il giorno piu’ corto/The Shortest Day (Sergio Corbucci, 1963), Du mouron pour les petits oiseaux (Marcel Carné, 1963), de spaghettiwesterns Requiescant (tegenover Pasolini; Carlo Lizzani, 1967) en Amazzali tutti e torna solo/Kill Them All and Come Back Alone (Enzo G. Castellari, 1968), Seduto alla sua destra/Black Jesus (Valerio Zurlini, 1968), de Siciliaanse scènes van The Godfather (Francis Ford Coppola, 1972), Uomini si nasce, poliziotti si muore/Het recht in eigenhand (Ruggero Deodato, 1976), als de chauffeur in Todo Modo (Elio Petri, 1976), een cameo in La luna (Bernardo Bertolucci, 1979), The Black Stallion Returns (Robert Dalva, 1983), Il segreto (tegenover Nastassia Kinski; Francesco Maselli, 1990) en The Godfather: Part III (Coppola, 1990). Samen met Sergio Citti regisseerde hij Cartoni animati (tevens top-billed; 1997). Beiden zij n te zien in de documentaire Pier Paolo Pasolini e la ragione di un sogno (Laura Betti en Paolo Costella, 2002).

Alan Rickman


69, Londen, 14 januari, alvleesklierkanker

Engels acteur en regisseur. Vooraanstaand theateracteur, opgeleid (1972-74) aan de Royal Academy of Dramatic Arts (RADA), na een korte loopbaan als grafisch vormgever, en verbonden aan de Royal Shakespeare Company. In films vooral bekend door zijn rollen in blockbusters, te beginnen met zijn debuut als Hans Gruber, het meesterbrein achter de gijzeling, in Die Hard (John McTiernan, 1988), dat op enkele rollen in tv-producties na zijn feitelijke filmdebuut vormde. Won een BAFTA voor beste bijrol, van de sheriff van Nottingham, in Robin Hood: Prince of Thieves (Kevin Reynolds, 1991). Speelde de ambivalente schooldirecteur Severus Snape in acht films uit de Harry Potter-cyclus (2001-11). Emmy voor de titelrol in de tv-film Rasputin: Dark Servant of Destiny (Uli Edel, 1996), maar werd bij de Oscars zelfs nooit een nominatie waardig gevonden.

Met zijn lijzige, hypnotiserende stem en bedachtzame charisma was de uit de Londense arbeidersklasse afkomstige Rickman vooral een favoriet van veel vrouwelijke bioscoopbezoekers. Tot zijn overige films behoren The January Man (tegenover Kevin Kline; Pat O’Connor, 1989), de Australische western Quigley Down Under (Simon Wincer, 1990), als de geest van een overleden cellist in Truly, Madly, Deeply (Anthony Minghella, 1990), als puissant rijke beursanalist in Close My Eyes (top-billed; Stephen Poliakoff, 1991), als sadistische ondervrager in Closet Land (Rhada Bharadwaj, 1991), in de mockumentary Bob Roberts (als campagneleider; Tim Robbins, 1992), top-billed in de titelrol van de biopic Mesmer (over de 18de eeuwse hypnose-expert; Roger Spottiswoode, 1994),
de verfilming van Beryl Bainbridges An Awfully Big Adventure (top-billed; Mike Newell, 1995), als kolonel Barton in de verfilming van Jane Austens Sense and Sensibility (tegenover Kate Winslet; Ang Lee, 1996), als de Ierse president De Valera in Michael Collins (Neil Jordan, 1996), Judas Kiss (top-billed; Sebastian Gutierrez, 1998), de thriller Dark Harbor (top-billed; Adam Coleman Howard, 1998), als Metatron, de stem van God, in Dogma (Kevin Smith, 1999), als acteur die de gezagvoerder van een ruimteschip speelt in Galaxy Quest (Dean Parisot, 1999), als kapper in Blow Dry (top-billed; Paddy Breathnach, 2001), in de korte tv-film naar Samuel Becketts Play (top-billed; Minghella, 2001), tegenover Emma Thompson in de iconische romcom Love Actually (Richard Curtis, 2003),
top-billed in Snow  Cake (Marc Evans, 2006), de verfilming van Patrick Süsskinds Perfume: The Story of a Murderer (Tom Tykwer, 2006), als Nobelprijswinnaar in Nobel Son (top-billed; Randall Miller, 2007), als de rechter in Sweeney Todd: The Demon Barber of Fleet Street (Tim Burton, 2007), als een van de 40 acteurs in Portraits in Dramatic Time (David Michalek en Paul Warner, 2007), Gambit (Michael Hoffman, 2012), als president Ronald Reagan in The Butler (Lee Daniels, 2013), A Promise (Patrice Leconte, 2013), top-billed als clubeigenaar Hilly Kristal in CBGB (Miller, 2013) en als generaal in Eye in the Sky (Gavin Hood, 2015). Gaf onder meer stem aan de Blauwe Rups Absolem in Alice in Wonderland (Burton, 2010) en het nog uit te brengen Alice through the Looking Glass (James Bobin, 2016). Regisseerde twee speelfilms: The Winter Guest (tevens scenariobijdrage; 1997) en A Little Chaos (tevens co-scenarist; 2014), waarin hij zelf koning Lodewijk XIV speelde. Getrouwd met econoom en gemeenteraadslid voor Labour Rima Horton. Over zijn eigen politieke voorkeur zei Rickman dat hij was geboren met een lidmaatschapskaart van de Labourpartij op zak.

12 januari 2016

Ruth Leuwerik


91, München, 12 januari, doodsoorzaak onbekend

Duits actrice en zangeres, geboren als Ruth Leeuwerik. Ster van de West-Duitse filmindustrie in de jaren 50 en 60, vooral in melodrama’s en kostuumfilms. Bijna al haar films waren bioscoophits. Lang voor The Sound of Music was Leuwerik de originele vertolkster van de muzikale non en gouvernante Maria in Die Trapp-Familie (Wolfgang Liebeneiner, 1956) en het vervolg Die Trapp-Familie in Amerika (Liebeneiner, 1958). Was ook vóór Romy Schneider te zien als keizerin Elisabeth (SissI) in Ludwig II – Glanz und Elend eines Königs (Helmut Käutner, 1955). Zong enkele liedjes in een van haar grootste successen, Bildnis einer Unbekannten (tegenover O.W. Fischer; Käutner, 1954).

Dochter van een welgestelde koopman van Nederlandse afkomst uit Munster en een moeder met Poolse wortels, was al een ster van het theater (onder meer Bremen, Hamburg, Berlijn, Düsseldorf), toen ze in 1950 een zieke collega verving in de komedie Dreizehn unter einem Hut (Johannes Meyer, 1950). Daarna een populair filmkoppel met acteur Dieter Borsche, in films als Vater braucht eine Frau (Harald Braun, 1952), Die große Versuchung (Rolf Hansen, 1952), Königliche Hoheit (naar Thomas Mann; Braun, 1953) en Königin Luise (top-billed in de titelrol; Liebeneiner, 1957). Voorts in films als Ein Herz spielt falsch (tegenover Fischer; Rudolf Jugert, 1953), Muß man sich gleich scheiden lassen? (Hans Schweikart., 1953), Geliebtes Leben (top-billed; Rolf Thiele, 1953), Geliebte Feindin (Hansen, 1955), Rosen im Herbst (top-billed als Theodor Fontanes heldin Effi Briest; Jugert, 1957),

Die gpldene Brücke (top-billed; Paul Verhoeven, 1956), Franziska (top-billed; Liebeneiner, 1957), Immer wenn der Tag beginnt (top-billed; Liebeneiner, 1957), Taiga (top-billed; Liebeneiner, 1958), Dorothea Angermann (top-billed; Robert Siodmak, 1959), Die ideale Frau (top-billed; Josef von Báky, 1969), Ein Tag der nie zu Ende geht (top-billed; Franz Peter Wirth, 1959), top-billed als UFA-actrice Renate Müller in de biopic Liebling der Götter (Gottfried Reinhardt, 1960), Eine Frau fürs ganze Leben (top-billed; Liebeneiner, 1960), Auf Engel schießt man nicht (top-billed; Thiele, 1960), Die Stunde die du glücklich bist (top-billed; Jugert, 1961), Die Rote (top-billed; Käutner, 1962), Elf Jahre und ein Tag (top-billed; Reinhardt, 1963), Das Haus in Montevideo (tegenover Heinz Rühmann; Käutner, 1963) en Ein Alibi zerbricht (top-billed; Alfred Vohrer, 1963).
Daarna een gastrol in Und Jimmy ging zum Regenbogen (Vohrer, 1971) en een late hoofdrol in Unordnung und frühes Leid (naar Mann; Franz Seitz, 1977), alsmede televisie, onder meer in de titerollen van Hedda Gabler (Paul Hoffmann, 1963) en Ninotschka (Imo Moszkowicz, 1965)  en in de series Der Kommissar (1974), Derrick (1978-83) en Die Buddenbrooks (top-billed; Wirth, 1979). Was onder meer getrouwd met acteur Herbert Fleischmann en de bas Dietrich Fischer-Dieskau.



06 januari 2016

Silvana Pampanini



90, Rome, 6 januari, gevolgen van acuut nierfalen

Italiaans filmactrice. Populaire ster van volkse komedies en kostuumfilms in de periode vlak voor de doorbraak van Gina Lollobrigida en Sophia Loren, voor wie ze de weg bereidde. Vooral in Frankrijk bekend onder de bijnaam Ninì Pampan, tevens de titel van het door haar gezongen liedje in de komedie L’incantevole nemica (Claudio Gora, 1953).

Studeerde aan het conservatorium, toen ze in 1946 tot Miss Italië werd verkozen. Officieel filmdebuut in Il segreto di Don Giovanni (Camillo Mastrocinque, 1946). Onder meer in films als  Il barone Carlo Mazza (als Mexicaanse kloon van Carmen Miranda; Guido Brignone, 1948), I pompieri di Viggiù (tegenover Totò; Mario Mattoli, 1949), Marechiaro (Giorgio Ferroni, 1949), Biancaneve e i sette ladri (Giacomo Gentilomo, 1949), 47 morto che parla (tegenover Totò; Carlo Ludovico Bragaglia, 1950), Lo sparviero del Nilo (top-billed; Gentilomo, 1950), L’inafferrabile 12 (Mattoli, 1950), È arrivato il cavaliere! (Steno en Mario Monicelli, 1950), Bellezze in bicicletta (top-billed; Carlo Campogalliani, 1951), La paura fa 90 (top-billed tegenover Ugo Tognazzi; Vittorio Metz en Giorgio Simonelli, 1951), als Poppea in O.K. Nerone (Mario Soldati, 1951), Una bruna indiavolata! (top-billed tegenover Tognazzi; Bragaglia, 1951), Le avventure di Mandrin (Soldati, 1952), de Napolitaanse misdaadfilm Processo alla città (Luigi Zampa, 1952), La tratta delle bianche/The White Slave Trade (Luigi Comencini, 1952), als soubrette in La presidentessa (top-billed; Pietro Germi, 1952), Bufere/Fille dangereuse (tegenover Jean Gabin; Brignone, 1953), Un marito per Anna Zaccheo (top-billed; Giuseppe De Santis, 1953),
als stenograaf in Canzoni, canzoni, canzoni (tegenover Alberto Sordi; Domenico Paolella, 1953), Un giorno in pretura (Steno, 1954), Amori di mezzo secolo (episode Mario Chiari, 1954), de Tsjechowverfilming Il matrimonio (tegenover Sordi en Vittorio De Sica; Antonio Petrucci, 1954), La schiava del peccato (top-billed tegenover Marcello Mastroianni; Raffaello Matarazzo, 1954), Orient Express (top-billed; Bragaglia, 1954), La principessa delle Canarie (top-billed tegenover Mastroianni; Paolo Moffa, 1954), La Tour de Nesle (tegenover Pierre Brasseur; Abel Gance, 1955), La bella di Roma (tegenover Sordi; Comencini, 1955), La loi des rues (Ralph Habib, 1956), het voor een Oscar genomineerde La strada lunga un anno (top-billed; De Santis, 1958), het Mexicaanse Sed de amor (tegenover Pedro Armendáriz; Alfonso Corona Blake, 1959), Il terrore dei mari/Guns of the Black Witch (Paolella, 1961), Il gaucho (tegenover Vittorio Gassman; Dino Risi, 1964) en ten slotte de pikante komedie Mazzabubù…quante corna stanno quaggiù? (Mariano Laurenti, 1971). Gebrekkige beheersing van de Engelse taal dwong Pampanini tot het afslaan van vele uitnodigingen uit Hollywood. Trok zich na haar filmcarrière terug in Monaco.



01 januari 2016

Vilmos Zsigmond


85, Big Sur CA, 1 januari, combinatie van verschillende ziekten

Oorspronkelijk Hongaars cameraman, in 1962 genaturaliseerd tot Amerikaans staatsburger. Veelzijdig director of photography, die er trots op was dat elk van zijn films weer heel anders leek dan de vorige, maar wiens werk gekenmerkt wordt door geraffineerd gebruik van (bij voorkeur natuurlijk) licht. Ook gebruikte hij vaak het procedé van flashing of prefogging: het tevoren kort belichten van het filmmateriaal zodat het kleurenpalet minder scherp wordt. Ook hield hij niet van digitale beelden en probeerde zo lang mogelijk door te gaan met op celluloid draaien. Zsigmond kreeg een Oscar voor Close Encounters of the Third Kind (Steven Spielberg, 1977), een project waar hij naar eigen zeggen meerdere keren ontslagen werd, maar steeds terugkeerde omdat er geen goede vervanging beschikbaar was. Drie overige Oscarnominaties: The Deer Hunter (Michael Cimino, 1978), The River (Mark Rydell, 1984) en The Black Dahlia (Brian De Palma, 2006). Tevens kreeg hij een Emmy voor de tv-film Stalin (Ivan Passer, 2002) en lifetime achievement awards van de American Society of Cinematographers (1999) en het festival van Cannes (2014).
Zoon van een voetbalspeler en –coach, studeerde camera aan de Theater- en Filmacademie van Budapest. Werkte vijf jaar in het Hongaarse filmbedrijf, veelal als assistent of cameraman van korte films. Samen met collega László Kovács maakte hij in 1956 opnamen van de Hongaarse opstand en de Sovjetinvasie, die veel later gemonteerd zouden worden voor de PBS-documentaire No Subtitles Necessary: Laszlo & Vilmos (James Chressanthis, 2008). Het duo vluchtte naar het Westen en belandde in Hollywood, waar beiden een Hollywoodcarrière zouden krijgen (Kovács, 1933-2007, tekende onder meer voor het beeld van Easy Rider, New York New York en Ghostbusters). Aanvankelijk onder de veramerikaniseerde voornaam William verzorgde Zsigmond vooral het beeld van low-budgetfilms als The Sadist/Profile of Terror/Sweet Baby Charlie (James Landis, 1963), The Incredibly Strange Creatures Who Stopped Living And Became Mixed-Up Zombies (Ray Dennis Steckler, 1964), The Time Travelers (Ib Melchior, 1964), Summer Children/A Hot Summer Game (James Bruner, 1965, remake 2011), Psycho a Go-Go (Al Adamson, 1965), de documentaire Mondo Mod (Peter Perry, 1967), Blood of Ghastly Horror (Adamson, 1967), The Name of the Game Is Kill! (Gunnar Hellstrom, 1968), de voor een Oscar genomineerde korte film Prelude (John Astin, 1968), The Picasso Summer (Robert Sallin, 1969), The Monitors (Jack Shea, 1969), Five Bloody Graves (Adamson, 1969), Horror of the Blood Monsters (Adamson, 1970) en Red Sky at Morning (James Goldstone, 1971).
De doorbraak kwam met een duistere, rafelige western met Warren Beatty en Julie Christie, getiteld McCabe & Mrs. Miller (Robert Altman, 1971), waarbij de meeste reacties de opvallende fotografie betroffen. Zsigmond bleef Altman trouw als chef-camera van het etherische Images (1972) en de film noir The Long Goodbye (1973). Ook werkte hij herhaaldelijk voor regisseurs als De Palma (de Hitchcock-hommage Obsession, 1976;  Blow Out, 1981; The Bonfire of the Vanities, 1990, met een minutenlange plan-séquence onder de begintitels) en Woody Allen (Melinda and Melinda, 2004; Cassandra’s Dream, 2007; You Will Meet a Tall Dark Stranger, 2010). Ook tekende hij voor Gouden Palmwinnaar Scarecrow (Jerry Schatzberg, 1973), Spielbergs debuut The Sugarland Express (1974) en de megalomane, barokke western Heaven’s Gate (Cimino, 1980), die de ondergang van studio United Artists veroorzaakte, maar nog steeds verbijsterend mooi blijft. 
The Hired Hand
(Peter Fonda, 1971), het bijna documentair gedraaide Deliverance (John Boorman, 1972), Cinderella Liberty (Rydell, 1973), Sweet Revenge/Dandy, The All-American Girl (Schatzberg, 1976), Winter Kills (William Richert, 1979), The Rose (Rydell, 1979), Jinxed! (Don Siegel, 1982), Table for Five (Robert Lieberman, 1983), No Small Affair (Schatzberg, 1984), Real Genius (Martha Coolidge, 1985), The Witches of Eastwick (George Miller, 1987), Fat Man and Little Boy (Roland Joffé, 1989), The Two Jakes (Jack Nicholson, 1990), Sliver (Phillip Noyce, 1993), Intersection (Rydell, 1994), Maverick (Richard Donner, 1994), The Crossing Guard (Sean Penn, 1995), Assassins (Donner, 1995), The Ghost and the Darkness (Stephen Hopkins, 1996), de korte film The Argument (Donald Cammell, 1999), de documentaire Ljuset håller mig sällskap/Light Keeps Me Company over collega Sven Nykvist (samen met Kovács en 11 anderen; Carl-Gustav Nykvist, 2000), Life as a House (Irwin Winkler, 2001), Jersey Girl (Kevin Smith, 2004) en Compulsion (Egidio Coccimiglio, 2013). Zsigmond werd ontslagen door Columbia (wegens te donker beeld) bij Funny Lady (Herbert Ross, 1975) en deed aanvullend camerawerk voor de musical Mahogany (Berry Gordy, 1975) en de muziekfilm The Last Waltz (Martin Scorsese, 1978). Hij regisseerde de Israëlisch-Hongaars-Amerikaanse coproductie The Long Shadow  (met Michael York en Liv Ullmann; 1992).