30 april 2015

Nigel Terry


69, St. Ives (Cornwall), 30 april, emfyseem

Engels acteur, voluit Peter Nigel Terry. Klassiek toneelspeler, met lange staat van dienst bij verschillende gezelschappen, waaronder de Royal Shakespeare Company. Speelde na een opvallend filmdebuut als prins Jan in The Lion in Winter (Anthony Harvey, 1968) vooral kostuumrollen, waarvan de bekendste die waren van koning Arthur in Excalibur (John Boorman, 1981) en de renaissanceschilder Caravaggio in de gelijknamige film (Derek Jarman, 1986).
Voorts onder meer in Sylvia (Michael Firth, 1985), Déjà Vu (Anthony B. Richmond, 1985), The Last of England (Jarman, 1988), War Requiem (Jarman, 1989), Edward II (Jarman, 1991), Christopher Columbus: The Discovery (John Glen, 1992), de tv-serie Covington Cross (top-billed; 1992), Gengis Khan (Ken Annakin, 1992, in een nieuwe bewerking opnieuw uitgebracht in 2010), Blue (alleen stem; Jarman, 1993), als de profeet Zarathustra in On Wings of Fire (Cyrus Bharucha, 2001), The Emperor’s New Clothes (Alan Taylor, 2001), The Search for John Gissing (Mike Binder, 2001), Feardotcom (William Malone, 2002), The Tulse Luper Suitcases, Part 1: The Moab Story (Peter Greenaway, 2003), The Tulse Luper Suitcases: Antwerp (Greenaway, 2003), Troy (Wolfgang Petersen, 2004) en Red Mercury (Roy Battersby, 2005). Ook te zien in de documentaires Derek Jarman: Life as Art (Andy Kimpton-Nye, 2004), The Gospel According to St Derek (Kimpton-Nye, 2014) en het nog uit te brengen Behind the Sword in the Stone (over de totstandkoming van Excalibur; Alec Moore en Mark Wright, 2015).

Patachou


96, Neuilly (Haut-de-Seine), 30 april, doodsoorzaak onbekend

Frans zangeres en actrice, pseudoniem van Henriette Ragon. Haar artiestennaam is afgeleid van pâte à choux, een soort deeg voor soesjes en tevens de naam van het cabaret-restaurant in Montmartre (oorspronkelijk een banketbakkerij), dat ze met haar man Jean Billon in 1948 overnam. Het werd de bakermat van menig debuterend chansonnier, onder wie Georges Brassens, met wie Patachou ook duetten zong. Vanaf 1952 succesvol platenartiest. Enkele films: ze zong Brassens’ Brave Margot in Femmes de Paris (Jean Boyer, 1953)
en speelde rollen in French Cancan (Jean Renoir, 1954), als Madame Sans-gêne in Napoléon (Sacha Guitry, 1955), als hotelhoudster in Faubourg St Martin (Jean-Claude Guiguet, 1986), top-billed in dezelfde rol, tegenover haar zoon, componist Pierre Billon, in de korte film Avec sentiment (Pierre Vecchiali, 1987), La Rumba (Roger Hanin, 1987), Le champignon des Carpathes (Jean-Claude Biette, 1990), Chasse gardée (Biette, 1992), Cible émouvante (Pierre Salvadori, 1993), als Margherite in Pola X (Leos Carax, 1999), Drôle de Félix (Olivier Ducastel en Jacques Martineau, 2000), Les acteurs (Bertrand Blier, 2000), Belphégor – Le fantôme du Louvre (Jean-Paul Salomé, 2001) en San Antonio (Frédéric Auburtin, 2004). Officier in het Legioen van Eer (2009).

29 april 2015

Ronald Nadorp


65, Den Haag, 29 april, prostaatkanker

Nederlands geluidsmixer. Werkte vanaf 1973 bij de Haagse Bob Kommer Studios als geluidsbewerker. Na twee jaar bij Omniversum, nam hij in 1996 met zijn zoon Jeroen Nadorp de leiding van Bob Kommer Studios v2 over. Zijn specialisme was het construeren van een kunstmatige soundtrack bij korte animatiefilms, met name die van Paul Driessen: Te land, ter zee en in de lucht (Zilveren Beer; 1980), Het treinhuisje (1981), Oh, What a Knight (tevens montage; 1982),

Het scheppen van een koe (competitie Cannes; 1983), Spiegeleiland (1985), De schrijver en de dood (1987),  Uncles & Aunts 1 (1989), The Water People (1992), 3 Misses (Oscarnominatie; 1998) en 2D or Not 2D (2003). Andere animatiefilms waarvoor Nadorp het setgeluid of sound design verzorgde: No Showbo (Hans Richter en Wilbert Plijnaar, 1991), Uncles & Aunts II (tevens montage; Michaela Pavlátová, 1991), Back to the Inkwell (Ronald Bijlsma, 1992), Gouden Kalfwinnaar Sientje (Christa Moesker, 1997),
Run of the Mill (Børge Ring, 1999), de documentaire Paul Driessen Inside Out (Guus van Waveren, 2002), De olifant en de slak (Moesker, 2002), L.A.T. (Nicole Van Goethem, 2002), DICHT/VORM – Koppig (Oerd van Cuijlenborg, 2002), Wie de schoen past (Thomas Coltof, 2004), Hart van een aap (Sahand Sahebdivani, Stijn Windig, Michiel Krop en Mickey Smid, 2004), Phantom of the Cinema (Erik van Schaaik, 2008), The Heart of Amos Klein (Michal en Uri Kranot, 2008), Eekhoorn en olifant (Digna van der Put, 2009), Little Quentin (Albert ’t Hooft en Paco Vink, 2010),
Auditie (Udo Prinsen, 2011) en Murphy Was Here (Geoffrey Armfield, 2012) en de lange animatiefilm Trippel Trappel Dierensinterklaas ('t Hooft en Vink, 2014). Ook deden Nadorp sr. en jr. de geluidseffecten voor de kinderserie Woezel en Pip (2014).  



24 april 2015

Sid Tepper


96, Miami Beach FL, 24 april, natuurlijke dood

Amerikaans songwriter. Schreef samen met zijn buurman Roy C. Bennett tussen 1945 en 1970 meer dan 300 liedjes, waaronder Red Roses for a Blue Lady en Glad All Over. Drie films kregen een van hun liedjes als titelsong: het Cliff Richard-vehikel The Young Ones (Sidney J. Furie, 1961) en de Elvis Presley-films G.I. Blues (Norman Taurog, 1960) en Stay Away, Joe (Pete Tewkesbury, 1968). In totaal 43 songs voor Elvis en 21 voor Cliff, die hij geen van beiden ooit ontmoette.

10 april 2015

Judith Malina


88, Englewood NJ, 10 april, longaandoening

Oorspronkelijk Duits actrice en theaterregisseur van Poolse afkomst, sinds 1928 in de VS. In Kiel geboren als dochter van een rabbijn. Richtte samen met haar latere man Julian Beck (1948-85) in 1947 Living Theatre op, een vernieuwend en internationaal invloedrijk toneelgezelschap. Werd in Nederland bekend door legendarische voorstellingen in het Mickery Theater. Anarchist en pacifist. Bleef tot haar dood  een inspirator en goeroe van het experimentele theater.
Opvallende bijrollen in films: als de moeder van Al Pacino in Dog Day Afternoon (Sidney Lumet, 1975), de moeder van Lena Olin in de verfilming van Isaac Bashevis Singers Enemies; A Love Story (Paul Mazursy, 1989), als Rose, een patiënt van Oliver Sacks, in Awakenings (Penny Marshall, 1990) en als de grootmoeder van The Addams Family (Barry Sonnenfeld, 1991).
Was ook Aunt Dotty, de non die op haar sterfbed bekent Pauly’s biologische moeder te zijn, in een aflevering van The Sopranos (Alan Taylor, 2006). Overige films: The Bachelor Party (Delbert Mann, 1957), de undergroundklassieker Flaming Creatures (als The Fascinating Woman; Jack Smith, 1963), The Queen of Sheba Meets the Atom Man (Ron Rice, 1963), de korte film Visa de censure N° X (Pierre Clémenti, 1967), Après la Passion selon Sade (Alfredo Leonardi, 1968), edelfiguratie in Candy (Christian Marquand, 1968), het korte Emergency (Gwen Brown, 1968), het segment Agonia in Amore e Rabbia (Bernardo Bertolucci, 1969), Wheel of Ashes (Peter Emmanuel Goldman, 1969), No Picnic (Philip Hartman, 1986), Radio Days (Woody Allen, 1987), The Secret of My Success (Herbert Ross, 1987), China Girl (Abel Ferrara, 1987), Histoires d’Amérique (Chantal Akerman, 1989), Household Saints (Nancy Savoca, 1993), Men Lie (John Andrew Gallagher, 1994), The Deli (Gallagher, 1997), Music from Another Room (Charlie Peters, 1998), Snow Days (Adam Marcus, 1999), als overlevende van de holocaust Nothing Really Happens: Memories of Aging Strippers (Fred Newman, 2003),
de korte film Katalog (top-billed; Rania Ajami, 2005), When in Rome (Mark Steven Johnson, 2010) en de tv-film Over/Under (Bronwen Hughes, 2013). Daarnaast te zien in documentaires als Living Ang Glorious (Leonardi, 1968), Diaries, Notes and Sketches (Jonas Mekas, 1969), Signals through the Flames (Sheldon Rochlin, 1983), Looking for Richard (Pacino, 1996), How to Draw a Bunny (over Ray Johnson; John Walter, 2002), Im Spiegel der Maya Deren (Martina Kudlácek, 2002), Resist!: To Be with the Living (Dirk Suszies en Karin Kaper, 2004), Jack Smith and the Destruction of Atlantis (Mary Jordan, 2006), Operation Lysistrata (Michael Patrick Kelly, 2006), Another Glorious Day (over een nieuwe voorstelling van The Brig; Szuszies en Kaper, 2009), The Wake-Up Call of a Poet: Anne Waldman (Alexander Oey, 2009), New York Memories (Rosa von Praunheim, 2010) en het geheel aan Malina gewijde Love and Politics (Azad Jafarian, 2011). Na Becks dood hertrouwd met collega-regisseur Hanon Reznikov.




Judith Malina: The Lower East Side Biography Project, excerpt from 28 minute biography from Steve Zehentner on Vimeo.

07 april 2015

Georffey Lewis


79, Woodland Hills CA, 7 april, hartaanval

Amerikaans bijrolacteur. Vooral bekend geworden door zijn rollen in films van en met Clint Eastwood: High Plains Drifter/De vreemdeling zonder naam (Eastwoord, 1973), Thunderbolt and Lightfoot (Michael Cimino, 1974),  Every Which Way But Loose (James Fargo, 1978), Bronco Billy (Eastwood, 1980), Any Which Way You Can (Buddy Van Horn, 1980), Pink Cadillac (Van Horn, 1989) en Midnight in the Garden of Good and Evil (Eastwood, 1997).
Na een korte periode in de jaren 50 als theateracteur off-Broadway en een langere periode van rondreizen, vanaf de jaren 70 regelmatig op televisie en in films, vaak als een beetje ruige, excentrieke bewoner van platteland of Wilde Westen. Officieel filmdebuut als moteleigenaar in de onafhankelijke film over geflipte Vietnamveteranen Welcome Home, Soldier Boys (Richard Compton, 1971). Voorts onder meer The Culpepper Cattle Co. (Dick Richards, 1972), Bad Company (Robert Benton, 1972), Dillinger (John Milius, 1973), Il mio nome è Nessuno/My Name Is Nobody (Tonino Valerii, 1973), Macon County Line (Compton, 1974), The Great Waldo Pepper (tegenover Robert Redford; George Roy Hill, 1975), The Wind and the Lion (Milius, 1975), Smile (Michael Ritchie, 1975), Lucky Lady (Stanley Donen, 1975), The Return of a Man Called Horse (Irvin Kershner, 1976), Shoot the Sun Down (David Leeds, 1978), Sella d’argento/Silver Saddle (Lucio Fulci, 1978), Human Experiments (Gregory Goodell, 1979), de tv-film naar Stephen King Salem’s Lot (Tobe Hooper, 1979),
Tom Horn (William Wiard, 1980), als pelsjager in Heaven’s Gate (Cimino, 1980), I, the Jury (Richard T. Heffron, 1982), de tv-film The Shadow Riders (Andrew V. McLaglen, 1982), 10 to Midnight (J. Lee-Thompson, 1983), Night of the Comet (Thom Eberhardt, 1984), Lust in the Dust (Paul Bartel, 1985), Stitches (Alan Smithee alias Rod Holcomb, 1985), Time Out (Jon Bang Carlsen, 1988), Out of the Dark (Michael Schroeder, 1988), Fletch Lives (Ritchie, 1989), Catch Me If You Can (Stephen Sommers, 1989), Tango & Cash (Andrei Konchalovsky, 1989), Disturbed (Charles Winkler, 1990), cultklassieker The Lawnmower Man (Brett Leonard, 1992), als de geest van Hitchcock in Wishman (Michael Marvin, 1992), Point of No Return/The Assassin (John Badham, 1993), Joshua Tree (Vic Armstrong, 1993), The Man without a Face (Mel Gibson, 1993), Only the Strong (Sheldon Littich, 1993), White Fang 2: Myth of the White Wolf (Ken Olin, 1994), Maverick (Richard Donner, 1994), de stem van Gods conciërge in de korte animatiefilm The Janitor (tevens scenario, top-biled; Vanessa Schwartz, 1995),
janitor small from Vanessa Schwartz on Vimeo.
American Perfekt (Paul Chart, 1997), Five Aces (David Michael O’Neill, 1999), The Way of the Gun (Christopher McQuarrie, 2000), als schooldirecteur in The New Guy (Ed Decter, 2002), Mind Games (Adrian Carr, 2003), Blueberry/Renegade (Jan Kounen, 2004), Down in the Valley (David Jacobson, 2005), The Devil’s Rejects (Rob Zombie, 2005), de korte film Old Man Music (top-billed; Scott Slone, 2005), Fingerprints (Harry Basil, 2006), Wicked Little Things (J.S. Cardone, 2006), Moving McAllister (Andrew Black, 2007), Christmas Cottage (Michael Campus, 2008), The Butcher (Jesse V. Johnson, 2009), Miss Nobody (Tim Cox, 2010), Retreat! (top-billed; Slone, 2012) en het nog uit te brengen High and Outside (Evald Johnson, 2016). Nominatie voor een Golden Globe (beste mannelijke bijrol in een tv-serie) voor Flo (als barman in Texas; 1980-81). Actieve volgeling van Scientology. Vader van actrice Juliette Lewis en negen andere kinderen.

02 april 2015

Manoel de Oliveira


106, Porto, 2 april, hartfalen

Portugees regisseur, scenarioschrijver, editor en industrieel, voluit Manoel Cândido Pinto de Oliveira. Maakte in de periode 1985-2012 gemiddeld één lange speelfilm per jaar en was daarmee veruit de oudste actieve regisseur aller tijden. De Oliveira was ook de enige regisseur die films maakte vanaf de zwijgende periode tot en met het digitale tijdperk. Maar er zaten wel langere periodes in van cinematografische inactiviteit, die hij meestal besteedde als directielid van een van de bedrijven van zijn familie. Zijn vader had een conservenfabriek en produceerde gloeilampen, maar was ook grootgrondbezitter en eigenaar van een elektriciteitscentrale. Zoon Manoel wilde acteur worden, liet zich beïnvloeden door de avant-gardefilms van de jaren ’20 en nam les bij de Italiaanse filmmaker Rino Lupo. In 1931 debuteerde hij als regisseur met de korte documentaire Douro, faina fluvial/Labour on the River Douro, een stadssymfonie in de stijl van Walter Ruttmann over zijn geboortestad Porto. Het Portugese publiek jouwde de film uit als te experimenteel, maar internationaal trok De Oliveira direct de aandacht. Twee keer, in 1934 en 1994, zou De Oliveira de zwijgende film hermonteren, met een nieuwe soundtrack.
Dat Portugal in 1933 een fascistische dictatuur werd, was niet bevorderlijk voor de filmcarrière van een linksige intellectueel met progressieve opvattingen over film. Hij speelde een rolletje in de tweede Portugese geluidsfilm, A Cançao de Lisboa (José Cottinelli Telmo, 1933), en maakte enkele korte documentaires, die je eerder opdrachtfilms zou moeten noemen. Toch lukte het hem in 1942 een lange speelfilm te regisseren. Ook Aniki-Bóbó, over straatkinderen in Porto, stuitte op veel onbegrip. Het weinig rooskleurige beeld dat hij van hun moraal schetste en het gebruik van niet-professionele acteurs in hun eigen omgeving maakte het tot een voorloper van het neorealisme. Veel later zou de film herontdekt worden.
Ook de volgende twee decennia bracht De Oliveira vooral door in de fabriek en als bedrijfsleider van de wijngaarden van zijn vrouw. Af en toe maakte hij een documentaire of korte film, maar pas in 1963, samen met dichter Antonio Reis, een tweede lange speelfilm, O acto da primaveira/Rite of Spring. Toen de dictatuur ten einde liep, begon zestiger De Oliveira’s filmloopbaan pas echt. De Anjerrevolutie van 1974 nationaliseerde de bezittingen van de familie, maar stelde de nu berooide filmer in staat eindelijk op te bloeien. Hij begon met een vierluik over vergeefse liefde en maatschappelijke repressie: O passado e o presente/Past and Present (1972), Benilde ou a Virgem Mão (1975), het vierurige O amor de perdiçao/Doomed Love (oorspronkelijk een televisieserie; 1978) en Francisca (1981).
De laatste twee werden omarmd door internationale festivals (Quinzaine, Rotterdam) en de regisseur, met zijn onafscheidelijke producent Paulo Branco, werd begroet als een grootmeester, die even rigide met tijd omging als Jean-Marie Straub, een aristocratisch marxist als Luchino Visconti en een surrealistisch beelddenker als Luis Buñuel. Zijn werk wekte ook wrevel door de hermetische structuur en de tergende traagheid. Hoewel de meeste grote festivals De Oliveira trouw bleven vertonen, won hij er nooit een hoofdprijs, behalve speciale oeuvreprijzen in Venetië (2004) en Cannes (2008). Ook het publiek liet de meeste films links liggen, met uitzondering van Je rentre à la maison/Vou para casa (2001), waarin Michel Piccoli als beroemd toneelspeler in de rouw besluit zich terug te trekken uit een wereld die hij niet meer begrijpt.
In 1982 maakte De Oliveira een documentaire over zijn familiegeschiedenis, Visita ou Memórias e Confissôes, waarvan hij vastlegde dat die pas na zijn dood uitgebracht mocht worden. Met geld van Menahem Golans naar artistieke erkenning hunkerend Cannon regisseerde hij vervolgens Le soulier de satin/The Satin Slipper (1985), een ruim zeven uur durende statische verfilming van een ontoegankelijk toneelstuk van Paul Claudel. Daarna onder meer het vierdelige O meu caso/Mon cas (1986), de anarchistische zwarte komedie Os canibais/The Cannibals (1988), het oorlogsessay ‘Non’ ou A vã gloria de mandar/Non ou la vaine gloire de commander (1990), het in een psychiatrische inrichting gesitueerde A divina comédia (1991), O dia do desespero (1992) over de laatste dagen van schrijver Camilo Castelo Branco, Vale Abraão (1993) en A caixa/Het kistje (1994).
Met de volgende film, O convento/The Convent (1995), sloegen De Oliveira en producent Branco een nieuwe weg in, namelijk het verluchtigen van de orthodoxe vormgeving met de aanwezigheid van grote internationale sterren, dit keer Catherine Deneuve en John Malkovich. Daarna Party (met Piccoli en Irene Papas; 1996), Viagem ao princípio do mundo/Journey to the Beginning of the World (met de zwanenzang van Marcello Mastroianni, als een oudere filmregisseur die Manoel heet; 1997),
Inquietude (1998), La lettre (met Chiara Mastroianni; 1999), Palavra e Utopia (2000), het docudrama Porto da minha infância/Het Porto van mijn jeugd (2001), O princípio da incerteza/Le principe de l’incertitude (2002), Um filme falado/A Talking Picture (met Deneuve en Malkovich; 2003),
O Quinto Império – Ontem como hoje.Le cinquième empire – Hier comme aujourd’hui (over de Portugese koning Sebastiaan; 2004), Espelho mágico/Le miroir magique (2005), Belle toujours (met Bulle Ogier en Piccoli; 2006), het segment Rencontre unique (over de ontmoeting tussen Chroesjtsjov en paus Johannes XXIII) in de episodefilm Chacun son cinéma (2007), Cristóvão Colombo – O enigma (2007), Singularides de uma rapariga loura/Eccentricities of a Blonde-Haired Girl (2009) en O estranho caso de Angélica/The Strange Case of Angelica (2010). Zijn laatste lange speelfilm, Gebo et l’ombre (met Michel Lonsdale, Jeanne Moreau en Claudia Cardinale; 2012), ging in première toen De Oliveira 103 was. Daarna maakte hij nog vier korte films, waarvan de laatste O velho do restelo (2014) dit jaar op IFFR te zien was. Trad als zichzelf op in onder meer Lisbon Story (Wim Wenders. 1994), de documentaire Marcello Mastroianni: mi ricordo, sí, io mi ricordo (Anna Maria Tatò, 1997) en de fakedocumentaire HH, Hitler à Hollywood (Frédéric Sojcher, 2010). Schreef en monteerde de meeste van zijn eigen films.